Terugblik (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
December 1985. Door: Jan Portengen
Terugblik
Na enige aandrang besloot ik op de zolder te gaan zoeken. “Kan die doos met papieren niet gebruikt worden?” Ik nam er de tijd voor en bekeek alles nog eens, stuk voor stuk. Oude, stoffige en gekreukte boeken over stoomketels en turbines. 'Leerboek voor de machinist' stond er op. Werkschriften waarin ik geleerde zinnen geschreven had, die ik nu nog nauwelijks begrijpen kan. Daar lag ook mijn agenda 1985. Ik bladerde er wat in en herinnerde me alles weer.
1985 was niet zomaar een jaar, het was het jaar waarin ik uit de marine gestapt was. Gewoon omdat ik het zat was. Altijd onderin zo'n ijzeren bak. Als machinist zie je geen bal. Neem dat maar van mij aan. Ik zag mezelf nog door het dorp lopen. Wat onwennig, als burger, nog half in mijn marine-kloffie. Zoveel centen had ik nou ook weer niet. Bij de sloperij bleef ik stil staan. Het is daar altijd zo'n lekkere rotzooi in die werkplaats! Heel wat anders dan wat ik gewend was bij de “baas”. 't Liep tegen het eind van het jaar, dat weet ik nog wel. Stomverbaasd staarde ik naar het spandoek: 'Rondreis door het dorp per motorfiets. En naar de twee mannen die druk bezig waren een stokoude BMW te slopen. Nog een originele 750 cc zijklepper met geperst plaatijzeren frame en een zijspan, uit de jaren veertig!
Belangstellend keek ik over de schouder van de man die bezig was de cilinderkop te demonteren. Een oude man met een stug uiterlijk, in een smerige overall. Tegenover hem, aan de andere kant van de motor, zat een leerling. gehurkt en met een vette veeg over het jonge gezicht. “Is dit er één met een achteruit?”, informeerde ik met de bedoeling te laten merken dat ik er ook verstand van had. De jongen keek op met de blik van een aap naar een roestig horloge. De oude baas bromde iets onverstaanbaars. Omdat ik begreep niet welkom te zijn, liep ik maar door.
De volgende dag zag ik hen bij de Kromar. De jongen voor, de man achter het boodschappenkarretje. Het was druk, je kon elkaar niet passeren. Zo probeerde ik tegen een breedgeschouderde rug een gesprek te beginnen: “Die rondreis door het dorp? .... Ik wil wel mee!” De harde kop draaide zich iets naar mij toe, maar verder geen sjoege. “Als jullie gaan, geef me dan tenminste een seintje”, probeerde ik het nog een keer, wat harder. De rug bleef onverstoorbaar. Pas drie dagen later merkte ik dat mijn verzoek doorgekomen was. De jongen stopte me een briefje in de hand: “Morgenmiddag, twee uur.” Meer was niet nodig.
Uiteraard was ik precies op tijd. Goed ingepakt, want het was koud. De oude man was aan het proefdraaien en verstelde nog iets aan de vergasser, de motor zoemde als een naaimachine. Daarna trok hij met een plechtig gebaar de, van lange kappen voorziene, handschoenen aan en knoopte zijn dikke, leren jas dicht. De jongen nam plaats in het zijspan en ik op de duo, een zadelvormige zitplaats hoog boven het onafgeveerde achterwiel. De oude beklom als laatste het snelheidsmonster, zette de valhelm en stofbril op en gebaarde ons hetzelfde te doen. Met enig wantrouwen bekeek ik zijn volgende handelingen, het intrekken van de koppeling en het inschakelen van de versnelling, rechts opzij van de benzinetank. De motor ronkte enige keren hartgrondig en zette zich in beweging. “Waarheen?”, brulde de oude, het was een man van weinig woorden. “Vrijdag 21 juni!”, gilde de jongen terug en verstelde iets op het dashboardje voor hem. Toen pas kreeg ik in de gaten dat er iets niet klopte.
We reden door een soort mistige toestand en doken weer op in de Kerkstraat. Middenin een groep Valkenburgers op weg naar het Dorpshuis. Het leek wel een demonstratie. Gelukkig vielen we niet uit de toon. “Dat zijn die lui van de Slipstream!”, schreeuwde een luidruchtig ventje. “Antiekelingen!”, joelde een ander. Omstuwd door deze knapen, defileerden we langs burgemeester Van 't Woud, die afscheid nam van zijn onderdanen. We verlieten het plein en kwamen op de Broekweg. En weer verstelde dat vreemde knulletje in dat bakje naast me iets aan dat apparaatje voor hem. En weer reden we door de mist. En weer kwamen we op het Dorpsplein terecht. En weer zaten we in een defilé. Maar nu stond daar burgemeester Sinke, de nieuwe baas van het dorp. En weer was het de 21e. Maar twee maanden later, snapt u! Die leren bonk voor me draaide een paar rondjes en reed, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld betrof de Ringweg op. Weg uit de drukte. Het bestuur van de motorclub begreep er uiteraard geen sikkepit van, dat ze later een brief kregen van de burgemeester. “Bedankt voor jullie originele bijdrage aan de feestelijkheden”.
De jongen maakte uit waar we heen gingen. Het ene moment stonden we voor het Dorpshuis en bezochten het concert van de Harmonie. Even later genoten we van de uitvoering van ons koor op dezelfde plaats. Maar begrijp me goed, niet zonder eerst een tijdje te rijden. Zo floepten we van hot naar her in de tijd.
Dan weer reden we tussen de 'voedseldroppers', die veertig jaar na de oorlog ons dorp bezochten (ze zullen zo hun eigen gedachten hebben gehad over onze typische Duitse zijspancombinatie). Om vervolgens op te duiken tussen de lampionoptocht. Of bij de sportzaal, waar de plannen voor de autoweg werden toegelicht. We reden achter de auto met de luidspreker erop voor het volkspetitionnement. En tussen de fietsers voor de vrede vanaf het Castellumplein.
Maar de paardenmarkt was wel de grootste trekpleister. De jongen was er niet weg te slaan. Neem het hem eens kwalijk. De oude had andere zorgen aan zijn kop. Die wilde met alle geweld op 1 november op het Castellumplein staan. Daar stond een soort stiltekring, tegen de kruisraketten denk ik. Het was al donker en niemand zag ons. Trouwens, wat zou het uitgemaakt hebben? Het was het einde van de rit. Even later stonden we op de plaats van vertrek. De sloperij was dicht. Ik deed een bod op de motor met toebehoren. De oude deed alsof hij niets hoorde. “Zal ik de sloper waarschuwen?”, stelde ik voor. “Niet nodig. Genoeg gezien. Gaan verder. Tot ziens!”, volgde er een paar korte mededelingen. Het tweetal besteeg de stoomfiets en verdween in het niets.
Lang nog, tuurde ik de Joghtlaan af, de hand omhoog in een halfbakken militaire groet. De inspectie was afgelopen. Het oudejaar had bekeken wat er in zijn tijd uitgespookt was. Zijn aflosser was op de hoogte gebracht. Die kon er nu tegenaan.
Mijn vrouw riep naar boven: “Kom je nog een keer?” Ze had het papier nodig voor het noodkacheltje. De boeken kon ze krijgen, maar de agenda heb ik bewaard. Die ligt nu veilig opgeborgen in het gereedschapskistje van de BMW. Hoe ik aan die motor gekomen ben? De oude zei toch 'tot ziens'?! Die zegt niet zomaar wat. Na al die jaren kwam hij er vorige week ineens mee aan. Jammer genoeg zonder benzine. Maar gisteren heb ik een flesje te pakken gekregen. Geruild voor de laatst voedselbonnen. We kunnen één korte trip maken. Wat zou u doen?
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen