Slager van Kesteren (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
April 1984. Door: Jan Portengen.
Slager van Kesteren
De bewoners van Middenweg 10 willen niet gestoord worden in hun middagslaapje. “Niet voor vier uur bellen”, hangt er een briefje aan de deur. Dat geldt niet zozeer mevrouw van Kesteren, maar haar man die de tachtig ruim gepasseerd is en nu met ziekte te kampen heeft. Desondanks had ik hem enkele dagen tevoren zien fietsen door het dorp, hetgeen me de moed verschafte om kwart over vier terug te komen. Er was al bezoek, de keurig in het pak gestoken heer des huizes zat in de leunstoel en observeerde door het raam mijn nadering met enige afstandelijkheid. Zo van: Wie is die vreemde snoeshaan ook al weer? Niet zo lang daarna zat ik naast hem in een soortgelijk meubelstuk. “Gesprek met een Valkenburger? Ik ben geen Valkenburger. Een koe wordt nooit een paard!” Hij keek me aan met een paar doordringende grijze ogen achter grote brillenglazen. Een mager gerimpeld gezicht, het hoofd bedekt met kortgeknipte witte haren. De houding van zijn tengere gestalte straalde nog immer gezag uit. Handen met lange, slanke vingers die zijn woorden benadrukten. De vorige uitspraak werd nader uitgediept. “Hooguit ingeburgerde import.” Hij dacht even na en vervolgde: “Met het deksel er op. Dat ze denken, wat zit er onder? Als je een mens niet nieuwsgierig maakt, interesseert hen niets meer!”
Enigszins in de war gebracht door zijn taalgebruik, informeerde ik naar zijn gezondheid en het fietsen. Deze bezigheid zo vlak na het ziekenhuis hadden hem een terugklap bezorgd en een penicillinekuur van de dokter. “Och. ik ben op mijn oude dag weer wat wijzer geworden. Dat duurt soms een hele tijd. Als je 't ooit wordt!” Tenslotte verduidelijkte hij zijn bloemrijke spreekwijze. “Ik zeg de dingen in beeldspraak gemakkelijker dan dat ik het uit moet leggen. Ik maak ze niet, ze komen op!”
Van Kesteren is de man die van 1924 tot 1950 het hakmes zwaaide in de dorpsslagerij. Geboren en getogen in Hillegom als zoon van een bloemenvakman, leek hij evenals zijn drie zusters en vijf broers voorbestemd voor de tuin. Een schoolkameraad echter wees hem de geneugten van het slagersvak. “Lekker op het fietsie zitten. Af en toe vang je nog een dubbeltje extra!” Vader van Kesteren had 'tabak' van de plannen van zijn jongste zoon. Hij stelde hoge voorwaarden. “Goed, als je een rijksdaalder per week kan verdienen!” Hij dacht, dat lukt hem toch niet. Het pakte anders uit; zijn zoon werd jongste knecht bij de slager.
De oudere knechts kenden armoe. Grote gezinnen en hongerige monden thuis. Om de karige rantsoenen aan te vullen, smokkelden ze vleeswaren mee naar huis. Zonder te betalen uiteraard! Het bleef niet onopgemerkt bij de leerling, maar hem werd weinig keus gelaten: “Als je je mond weet te houden, zullen we je 't vak leren. Anders krijg je een pak op je mieter!” Dit gedeelte van het verhaal besloot mijn gastheer met de laconieke opmerking: “Gelukkig is dat tegenwoordig anders. Toen was het zo, als je nergens voor deugde, werd je slagersknecht of koloniaal.”
De jongen bekwaamde zich in het vak en werd volwassen. In die tijd leerde hij zijn vrouw kennen, de dochter van een bloemist uit Lisse. Samen zetten ze de stap naar een eigen bedrijf in Valkenburg. Mevrouw van Kesteren herinnerde zich nog goed hoe ze hier op het gemeentehuis werden ontvangen. Ze betrokken een deel van een oud herenhuis, niet ver van de plaats waar de huidige slagerij nu is en verbouwden dat tot winkel en werkplaats. Valkenburg telde toen zo'n 700 inwoners. De meesten daarvan waren straatarm. “Zo kwam er eens een kind met een briefje: 'Wilt U alstublieft een stukje spek meegeven? Zodra ik kan zal ik betalen.' Van Kesteren keek me schattend aan toen hij me dit vertelde. “Je mag het gerust weten. De slagerij was geen rijke boterham, wel een rijke ervaring! Wat moest ik met dat briefje? Ik heb het maar in de collectebus van de kerk gestopt!” En even later merkt hij op: “Armoe bindt, weelde verslindt.”
In die dagen was er nog geen waterleiding. Naast de slagerij was de dorpskraan, opgesloten achter een houten hokje. De oude Klomp was belast met de afgifte van het water. Tegen betaling kregen de vrouwen hun emmers gevuld. Ze moesten zorgen op tijd te zijn, Klomp was geen gemakkelijke man. Vooraf werden meestal de boodschappen bij de slager gehaald. Daar maakten de dames haast om even later uitgebreid te gaan staan kletsen als hun emmer vol was. De slager maakte zich daar wel eens nijdig om. Dan liep hij naar buiten en riep: “Ga je eten klaar maken voor je kinderen!” De vrouwen lachten erom: “Je bent een rotvent, maar je hebt lekkere worst!”
“De Weet” was een oude gewoonte. Als er een baby geboren was, gaf men zulks te kennen in de slagerswinkel. Dan ging de slagersvrouw op kraambezoek en de slager bezorgde een extra stukje vleeswaar. “We houden van kinderen, ze zijn nog eerlijk.” Zelf bleven ze kinderloos.
Op 10 mei 1940 werd het dorp overvallen door de Duitsers. Eén der inwoners wees hen de slagerswinkel. Toen de soldaten niet direct op hun wenken bediend werden. wilden ze achter de toonbank komen. Het werd de slager te machtig. Eigenlijk wilde hij helemaal niet over die periode praten. “Ik was vergift! Dat hadden ze net nodig, een grote bek. Ik riep: 'Wat moeten jullie hier? Met het slagersmes in de hand. Het was trillende lef! 'k Heb zelf niet beseft wat ik deed. Maar ze gingen netjes in de rij staan. Ze hebben mijn hele zaak leeg gegeten!”
Later werd het echtpaar met de bajonet in de rug gedwongen het huis te verlaten naar de boerderij van Van Egmond. Tijdens de oorlogshandelingen werd de winkel door een Hollandse granaat vernield. De huidige slagerij is wat hogerop gebouwd, in het kader van de wederopbouw.
In 1950 werd de zaak overgedragen aan Van Tol en verdween Van Kesteren voor enige tijd in het ziekenhuis. Maagperforatie. Als onderkomen vonden ze het oude boerderijtje aan de Marinus Poststraat. Een idyllisch stukje Valkenburg dat nu gesloopt is. “Weg voor de weg die er nog niet is.” Ze hebben daar nog twintig jaar gewoond. De slager in ruste ging in de handel, koeien kopen. Dat lag hem, merkte hij toen, minstens even goed. “Veel slagers slachtten wel zelf, maar bij het inkopen liepen ze op 1 ½ poot. Dat was ik, al zeg ik het zelf, aardig meester. Daar hoefde je niet voor te werken. Na de koop zei je, daar of daar moet hij naar toe.”
Wat deed mevrouw van Kesteren? Haar leeftijd is haar niet aan te zien. Klein van stuk, maar gewend de dingen van de zonnige kant te bezien. “Een mens zonder humor, is een boom zonder vruchten.” Ze hielp graag in de winkel en had een warme belangstelling voor het wel en wee der klanten. “Ik was slagersknecht, nietwaar baas?” Ze voelt zich vergroeit met de plaatselijke bevolking. “We hebben veel liefde van de mensen ondervonden, daar ben ik erg door aangesproken. Het heeft me op de been gehouden.”
Bij mijn vertrek kreeg ik nog goede raad mee hoe de gespreksstof te verwerken: “Herkauw alles eerst maar eens op je gemak.” Achter het raam van Middenweg 10 zit een kaarsrechte man in een leunstoel. “De film is zo goed als afgedraaid”, zegt hij zelf, “de meeste peren zijn geplukt.” Een man die een doel had en bereikte wat hij wilde. “Meer gekropen, dan geslopen”, erkent hij bescheiden. “Ik zit hier maar te kijken, wat moet ik anders?” Buiten dient de lente zich aan. De buurman zwaait hartelijk naar binnen. Een kleuter, uitgedost in een fleurig jurkje wordt in een auto gehesen. Met aandacht worden de verrichtingen gade geslagen. De film draait nog. Man en vrouw lezen veel. Hij interesseert zich vooral voor de politiek. De gang van het communisme in het wereldgebeuren bijvoorbeeld. “Op 't eind snapte ik er iets van!”, besluit hij. Als ik hem naar de huidige politiek toestand vraag, geeft hij mij onverbloemd zijn kijk daarop: “Het is net een bal gehakt op zaterdagavond. Allemaal restjes op een hoop. Draai ze door elkaar!”
Ook zijn toekomstvisie is oppervlakkig bekeken somber. “Toekomst is chaos. Lees Openbaringen maar.” Op tafel ligt een boek: De planeet die aarde heet. Van Lindsey. Gelukkig heeft de Schepper het laatste woord, weten we. In het hoofd van de man achter het raam, ontrollen zich allerlei gebeurtenissen. Te snel om 't op te schrijven. Op de valreep komt er nog een flits. “O ja, ik ben in de oorlog secretaris van het schoolbestuur geweest. De één werd er uit getrapt, ik werd er in getrapt. Op 't laatst had ik er nog schik in ook. Er kwam allerlei rommel van hogerhand. Wat moest ik er mee? 'k Heb 't altijd maar weggegooid. Hoorde er niets meer van.”
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen.