Oudjaar III (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
December 1984. Door: Jan Portengen.
Oudjaar III
Het liep tegen de tijd dat de Aarde, op haar baan om de Zon, voor de zoveelste keer het denkbeeldige punt naderde, dat met de jaarwisseling wordt aangeduid en waarop onze planeet aan een nieuwe ronde begint. Hoewel de zon des daags maar nauwelijks boven de kim uitkwam, aarzelde de natuur nog steeds tussen zomer en winter. Begon het voorspelde resultaat van de luchtvervuiling nu al duidelijk te worden?
Volgens afspraak ontmoette ik 1984 bij het postkantoor. Een glimlach van herkenning verhelderde zijn zorgelijke gezicht, dat onmiskenbaar door het naderende einde getekend werd. “Hoe gaat het ermee?”, informeerde ik beschroomd, me afvragend hoe ik zelf zo'n benadering zou ervaren, gestoken in een zo tenger en fragiel omhulsel. Hij echter lachte breed en tikte tegen het voorhoofd: “Hier zit het nog wel goed.” “Zullen we dan maar?”, stelde ik voor; behoedzaam bood ik hem mijn arm.
Het oude jaar begon zijn laatste ronde door het dorp. Een korte wandeling bracht ons bij de 'Punt', de splitsing van wegen, waar sinds jaren een steen is opgericht om het doorgaande verkeer op de Hoofdstraat te verwijzen naar Nederlands Oudste Paardenmarkt, Valkenburg. Naar gewoonte en daartoe aangespoord door een vriendelijk zonnetje en de blauwe hemel, hadden zich daar de oudere dorpelingen verzameld, deze keer om het doen en laten van de wegenbouwers gade te slaan. “Vrouwen zal je hier niet aantreffen!”, constateerde mijn metgezel wijs. “Die hebben hun eigen verzamelplaatsen”, gaf ik toe en dacht aan de bingo in het Dienstencentrum.
Trots wees ik hem de geheel vernieuwde Hoofdstraat en de vluchtheuvel ter plekke, waarop in de toekomst de overstekende voetganger het vege lijf kan redden. En de handige wijze waarop daar een soort verkeersdrempel is aangelegd. hetwelk de haastige automobilist zal dwingen vaart te verminderen, of het smaller geworden trottoir op te rijden. “Goed zo”, prees mijn metgezel luid en duidelijk, “zo moet de waanzin beteugeld worden.” “Ze hadden het hele dorp moeten afsluiten”, gromde één der beschouwers. “Ze misbruiken de fietsers om het verkeer af te remmen”, mopperde een ander. “Ze zouden beter doen de Hoofdstraat geen voorrang meer te geven op de zijstraten!”, bedacht een derde. Wij begaven ons over de Middenweg naar het hart van het dorp en doorwandelden het splinternieuwe Majoor Mallinckrodtveld. “Prachtig aangelegd....Gaaf!”, werd naast me verrukt de loftrompet geheven over de indeling van het woongebied en de kwaliteit van de huizen. “Maar”, kwam het er achteraan, “die oude stal daar, dat kan nu niet meer, die past er niet meer bij, dat lijkt nergens op!” Verontwaardigd nam ik het op voor de man, die al zolang bezig is het driehonderd jaar oude boerderijtje te restaureren: “Wie had zich eigenlijk bij wat moeten aanpassen? Moet dan ieder stukje oud Valkenburg plat?” Het oudejaar echter was wijs en zweeg.
Ietwat afgekoeld voerde ik hem naar het gedeelte van het veld waar de familie van de majoor onlangs een eik heeft geplant en toonde hem het jonge boompje. Terwijl ik me voorstelde hoe daar over dertig jaar een machtige eik de takken uitbreidt, sprak ik in vervoering: “Eens was Valkenburg een bomendorp, dat moet het weer worden!” en bedacht in stilte: Maar dan liever geen bomen met bessen waaraan honderden spreeuwen zich volvreten, die daarna de auto's van boven tot onder bevuilen. Zo gaat dat!
Ten mijne huize gebruikten we de thee. Aan de overzijde van de straat pronkte de nieuwe rijdende SRV-winkel voor Valkenburg-Zuid. Uitgerust besloten we niet te liften, maar te voet onze ronde te vervolgen en kwamen op de Achterweg. Het zien van de volkstuintjes, bracht me tot de mededeling dat de sinds kort opgerichte volkstuinvereniging reeds zesenvijftig leden heeft, maar nog geen grond. Ook kon ik 1984 een nieuwe verworvenheid wijzen: De omheining van het vliegveld. “Om de leden van de vredesbeweging te weren”, schamperde ik. De oude man knikte zonder woorden. Met belangstelling bekeek hij de uitkijkboom van de spotters. “De spionnen weten zich het gemakkelijk te maken!”, spotte hij bij het zien van de zitplaatsen, die zij tussen de takken gemaakt hadden.
We wandelden verder langs een aantal riante woningen en vernieuwde warenhuizen en leidden daaruit af, dat het in dit voor landbouwers gereserveerde deel van Valkenburg nog steeds goed boeren is. Het bij voorkeur gebruikte middel van vervoer is BMW begrepen we. De terugweg lag voor ons: het nog niet van een wegdek voorziene deel van de Hoofdstraat. Op sommige plaatsen was het voor het wegverkeer begaanbare gedeelte uiterst smal. Een zware, ons tegemoet bolderende vrachtauto werd door onze aanwezigheid enigszins in de voortgang belemmerd. De chauffeur opende het raampje, vloekte en bulderde lasterlijk naar beneden en liet de motor brullen. Rakelings maalden de lompe wielen langs mijn voeten. “Nelie Smit maakt wegen voor goeden en kwaden”, grapte mijn reisgenoot, terwijl ik hem uit de kuil hielp, ik was razend. De 'stratenmakers' daarentegen hadden goede zin. Hun hand-radio's schalden muziek, op luide toon werden grappen uitgewisseld.
We waren op tijd bij Ronald Diesveld in de Marinus Poststraat. Want 1984 bracht aan twee Valkenburgers het kampioenschap en Ronald was daar één van. Uiterlijk is het een gewone jongen. Aan leren had hij een hekel. Zijn vader zei: “Ga maar een vak leren, timmerman of zo.” Ronald ging, maar het werd niks. Hij ging van de LTS af, zocht een baas en werd behanger. En daar begon het. Zijn baas had een bijzondere hobby, het racen met boten! Niet dat soort watersporters die in de zomer zwemmers en plankzeilers lastigvallen, maar echt om het hardst varen met snelheden boven de 100 km per uur en op speciaal afgezette watergebieden. Binnen de kortste keren raakte Ronald in de ban van deze sport en kocht na enkele jaren een eigen boot. Een diepe v-boot met een standaard 75 pk motor en een roestvrijstalen race-schroef allemaal conform de formule 1. Hij ging meedoen en met succes. Welgeteld dertien prijzen heeft hij in de wacht gesleept, bekers en plaquettes en dit jaar kwam de veertiende: Nederlands Kampioen Klasse T1.
Natuurlijk is dat nog niet de top. Daarom is hij vrijwel iedere avond en elke zaterdag in Amsterdam te vinden bij zijn vriend. Samen bouwen ze, ieder voor zich een nog betere boot. Van polyester, zo'n vijf en een halve meter lang en minder dan tachtig kilo. In 1985 wil hij naar de races in Bristol. “Dat is wel gevaarlijk, je moet natuurlijk je hoofdje er bij houden”, lacht hij. En inderdaad met een vaste hand, een goed oog, een helm op je hoofd en geharnast in een speciaal zwemvest wordt het risico tot een minimum beperkt. En wie weet komt er nog eens uitkijk op een catamaran, met een nog grotere motor.
Ronald is nu 21 jaar en werkt bij Henny Blikman. Het is een goede behanger. Dat konden we zien aan de wanden en het plafond van zijn ouderlijk huis, die hij beplakt heeft. Dat werk levert geen zilveren of gouden prijzen op, dat niet, maar geld is onmisbaar voor deze interessante hobby!
Nog geen tien minuten later zaten we bij Raymond Herder op 't Boonrak 10. Remie, zoals hij zich laat noemen, is 20 jaar en fors van gestalte. Toch is het hem niet aan te zien, dat hij maar liefst 85 kilo weegt. Ook hij had een broertje dood aan leren, ook hij ging naar de LTS en gaf er al gauw de brui aan, het schildersvak lokte hem niet. Hij was toen 16 jaar en wilde dienst nemen bij het Korps Mariniers; een soort commando of para, dat leek hem wel wat. Hij bleek echter niet inpasbaar. Toen werd hij maar uitbener, één van de facetten van het slagersvak aan de lopende band. Maar omdat hij bleef dromen van grote sprongen werd hij lid van een parachutisten-vereniging en haalde op zijn sloffen achtereenvolgens het A,B en C brevet. “Ik kon wel leren”, erkent hij nu en beschreef de kunststukjes die je tijdens de afdaling moet kunnen volbrengen om daarvoor in aanmerking te komen. Dan heb je pas de basis bereikt begrepen we, want steeds hoger voert de kunst. Lenig stapte hij over de tafel en zocht zich het vakblad voor de parachutisten om ons de vele soorten parachutes te tonen die de laatste jaren ontwikkeld werden. Hoe langer hoe meer krijgen ze de vorm van een ouderwetse vliegtuigvleugel, waarmee gezweefd kan worden en naar believen gemanoeuvreerd. Soms worden er kleurige formaties gevormd. De vereniging opereert op het vliegveld Zestienhoven en beschikt over een eigen vliegtuigje. “De eerste sprong vergeet je nooit meer”, aldus Remie, die dit jaar Nationaal Kampioen geworden is in de categorie Style. Tijdens de nationale kampioenschappen parachutespringen op het vliegveld Teuge. “Internationaal zou ik ongeveer vijfde zijn geworden”, merkte hij bescheiden op.
Met een zekere bezorgdheid over diens verrichtingen overhandigde zijn moeder ons een grote foto van haar zoon in vrije val, de armen wijd gespreid als een koorddanser. We verdiepten ons nog enig tijd in de vele mogelijkheden van de sport, maar de tijd noopte ons tot vertrek; de avondmaaltijd werd aangericht en ook ons wachtte het eten.
Onderweg filosofeerde het oudejaar nog wat over de overeenkomst die hij in beide verhalen meende aan te treffen. “Straks gaan die Valkenburgse jongeren nog denken dat er drie dingen nodig zijn om kampioen te worden: Je moet een hekel hebben aan leren; Je moet de vakschool voortijdig verlaten; Je moet zo gauw mogelijk geld gaan verdienen. De opvoedkundige waarde die daarvan uitgaat is nul komma nul!” Ik moest dat toegeven, maar kon toch nog wat aan de overwegingen toevoegen. “Er is nog een vierde overeenkomst, de vaders van de jongens waren beide bij de marine!”
Thuis stond de zuurkool met worst al op tafel. De Oude van dagen liet zich de maaltijd goed smaken. We babbelden gezellig over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar, als de honger in Afrika, het toenemende asociale gedrag van mensen en de steeds hoger wordende lasten die het beveiligen van de verworvenheden ons opleggen. Verzadigd van het goede, had mijn gast tenslotte weinig zin de ronde af te maken, zeker niet te voet, zodat ik de auto voorreed. De nieuwe Joghtlaan moest in ieder geval bekeken worden! Op het Duinzicht wees ik hem de woningen die tijdens zijn bewind aan het woningbestand van ons dorp konden worden toegevoegd. “Jullie hebben een actief gemeentebestuur!”, prees hij. Ik kon er weinig tegenin brengen. Langzaam reed ik hem door de Joghtlaan, profiterend van de goede verlichting en de keurige bestrating. Via deze tweede verbinding met het Joght, kwamen we op de Katwijkerweg en gingen rechtsaf. Daar staat sinds kort een grote plattegrond van Valkenburg opgesteld ter informatie van de bezoekers. Dat krijg je als een dorp uit de kluiten wast! Via het Achterste sluipweggetje bracht ik mijn passagier tenslotte naar het station van Leiden. Met het onbestemde gevoel in mijn achterhoofd dat ik wat vergeten was.
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen.