Kleuterschool (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
Januari 1984. Door: Jan Portengen.
Kleuterschool
Zo'n vijftig jaar geleden moest ik naar de Bewaarschool. In dat opzicht was mijn geboortedorp bevoorrecht: de dames Reeskamp stelden niet alleen hun deskundigheid, maar ook hun woning ter beschikking. Meer uit naastenliefde dan uit lust tot gewin. Het waren beide wat oudere dames met een waas van geheimzinnigheid om zich heen. Het dorp fluisterde over een zekere verwantschap met de Adel die het kasteel bewoonde.
Ons domein, de achterkamer van het huis, was bereikbaar via een laag halfrond en zeer oud poortje. De juffrouw was gekleed in een deftige, lange jurk met kanten kraag en dito schortje. Ook wat haardracht, spraak en manieren betreft, vertoonde ze gelijkenis met een gouvernante, maar dan één uit de vorige eeuw. Haar zuster wisten we achter de immer gesloten schuifdeuren, nooit heeft iemand haar gezien.
Van onze bezigheden herinner ik me slechts het matjes vlechten. De meisjes beoefenden daarnaast het handwerken. Tafeltjes en stoeltjes waren er niet. We zaten of lagen op de met zeil bedekte houten vloer. Juffrouw Reeskamp had grote eerbied voor al wat leefde. Zelfs vliegen en torren moesten worden ontzien. Het huis was dan ook een domein voor insecten. Waarschijnlijk om flink te lijken trapte ik een spin dood. Goed duidelijk zodat iedereen het kon zien. De juffrouw was even weg. De klas nam wraak!
Een meisje sloeg de hand voor de mond met een overdreven gebaar en schreeuwde: Ooooh!...Dat zal ik zeggen!....Tegen de juffrouw!.....Dat jij een spin doodgemaakt hebt! Het stomme wicht sprak in lettergrepen. Eerst een paar, maar weldra namen alle kinderen de praatmanier over. Zo ontstond er een luid spreekkoor. Net zo lang tot de bewaarster binnenkwam en mij verwijtend berispte. Alsof ik een doodzonde had begaan. Dat was toen.
Om half negen zou ik in de Kleuterburg zijn. Het weer was bar en boos, windkracht negen tot tien. Er wordt tegenwoordig van alles en nog wat geregeld vóór de kinderen komen. In mijn lokaal werden er vier tafeltjes aangericht. Met een stuk of acht stoeltjes er omheen. Een tafel om te plakken: lijmpotjes met kwast, gekleurde stroken papier en schaartjes. Een tafel om te kleien: keurig afgepaste stukjes klei op plastic onderleggers. Een tafel om te tekenen: kleurpotloden en witte blaadjes tekenpapier. Een tafel voor het vrije spel: blokken in vele afmetingen waren voorhanden.
In een andere hoek van het lokaal stonden dertig stoeltjes in een kring. Daar vergaderden zich de kinderen ter bestemder tijd. Maar eerst was er koffie voor het personeel. En tijd voor een laatste overleg. De kleuterleidsters, Hennie, Desiree en Norie verzamelden zich in het kamertje, Yvonne zorgde voor koffie. Toen kwamen de kleuters. Ze werden allemaal gebracht. Sommigen door vader, hij ging er al weer gauw vandoor. De meesten door moeder, zij nam er wat meer tijd voor, zag ik. Zelfs was er een opa, maar die bleef in de auto zitten.
“Edwin, kom kijken, moeder gaat weg!”, trok een klein meisje haar broertje aan de arm. Samen verdrongen ze zich voor het raam. Buiten zwaaide moeder nog één keer en duwde toen resoluut de kinderwagen tegen de aanwakkerende storm en regenvlagen in naar huis. Een ander jongetje veegde een traan uit zijn ogen en holde meteen daarop de gang in, met een blijde kreet van herkenning.
Het was negen uur. Nadat de kinderen druk babbelend de gereedgezette spullen in het lokaal hadden bekeken, verzamelden ze zich in de Kring. Hannie en Yvonne, wat voorovergebogen in hun midden, vielen nauwelijks op. Hoewel de aanwezigen reeds tot stilte gemaand en vrij rustig waren, had er één nog praatjes. “We waren al stil, hè!”, werd hem fijntjes aangezegd. Toen werd mijn persoon het volkje voorgesteld. Geen van hen kende me. “Ha, ha!”, lachte er eentje toen hij mijn naam hoorde. Door anderen werd ik argeloos bekeken, grote ogen, open monden. Daarna werden de kinderen met name genoemd:
Remko, Danny, Esther (die was ziek), Arjan, Bianca, Pieter, Edwin, Daniëlle, Stef, André, Martha, Ingrid, Wilma, Anita, Marjolein, Piet, Jeroen, Jack, Anita, Helene, Hans, Johan, Brenda, André, Nancy, Jens, Jan en Margot. Iedereen was bekend met iedereen, het werd weer stil. Nu doen we de handen samen en de oogjes dicht, werd er gezegd. “Buiten stormt het heel hard”, bad de juffrouw. De kinderen pruttelden zachtjes mee. Na het “Amen” werd Remko verzocht een liedje te zeggen. Het werd: God, die alles maakte! Na hem mocht Brenda. Zij koos voor het: Hoe kwam Mozes door de Rode Zee?
Enige tijd nadat de laatste woorden van het liedje waren verklonken, zaten sommige kleuters nog te zingen. Geluidloos, maar met duidelijke mondbewegingen. Nog meer moest er gezongen worden. Op voorstel van Danny: Hoger dan de blauwe luchten. En van Jack: Blij, blij, mijn hartje is zo blij! Dat laatste lied werd met enthousiast handgeklap ondersteund!
Behoedzaam werden de kinderen in de stemming gebracht voor de komende bezigheden. Eerst moesten ze daartoe een poosje met de armen in de lucht zitten. En zwaaien. Om geestelijke spanningen af te voeren, denk ik, Toen werd er wat gepraat, zo maar. Remko mocht de helicopter, die hij voor zijn verjaardag kreeg, laten zien. En Arjan de meegebrachte eendenveren. Ieder wilde even voelen hoe lekker zacht de prachtige gekleurde veren waren. Ook mijn wang moest er aan geloven.
Hennie vertelde. Over een egeltje in winterslaap. Over een eendje en nog meer dergelijk gevogelte. Er werden plaatjes getoond uit een boek. Een meisje wilde de juffrouw eens uit een andere hoek bekijken. Diep voorovergebogen, het hoofd op de knieën, volgde ze met grote ogen het verhaal.
Het geheel der bezigheden vertoonde een duidelijke samenhang, die later door de hoofdleidster werd aangeduid als het Rooster. En dat alles maakte weer deel uit van een Project: dier en plant in de winter. De kinderen werd groepje voor groepje een taak toebedeeld. Eerst de groep Plakkers (zoals ik ze voor mijn gemak maar noemen zal). Zij mochten een vogelhuisje maken voorzien van enig toepasselijk gedierte. Vervolgens de Tekenaars. Hen werd verzocht een eend, woerd of zwaan uit te beelden. Voorts de Kleiers. Aan hen was het een egeltje te formeren. Tenslotte de Blokkers. Hun plaats in het Rooster was mij onduidelijk. Het leken vrije vogels. Van blokken bouwden ze hun eigen koninkrijk met griezelig hoge torens en dikke muren. Vrij-spelen noemde de juffrouw dat.
Geheel anders echter hen die een opdracht hadden. Hoe teken je een eend, laat staan een woerd of een zwaan? Als je niet van anderen wilt afkijken, staar je eerst een hele tijd voor je uit. Of je krast wat met een potlood op het papier, in de hoop dat daarbij op wonderbaarlijke wijze een Eendje tot stand zal komen. Dan komt de juf te hulp. “Teken eerst maar een snaveltje!”. Dat was vlug voor elkaar. Gewoon een driehoekje. Maar hoe verder? “Een ronde kop er tegenaan!”, bemoeide ik me ermee. Ook dat lukte best. “Nu een buik”, ging ik na enige tijd verder. Iets als een met lucht gevulde plastic zak werd aan de kop getekend. Stap voor stap ontstond zo een beest, dat veel weg had van een omhoog vliegende draak. Trots en met uitbundig plezier werd het kunstwerk den volke getoond.
Ook de plakkers waren voor hun inspiratie afhankelijk van de juf en keken goed naar elkaar! Eén begon er met een bruine paal, het werden allemaal bruine palen. Behalve één meisje. In zichzelf gekeerd maakte ze een geheel eigen ontwerp. Met enige goede wil was er zelfs een vogelhok in te herkennen!
Inmiddels roffelden kleine vuisten op de kleikluiten. Eerst ongelijkmatig, maar weldra in de maat! Sst!, moest de juffrouw doen en klapte daarbij in de handen. De Egeltjes waren voltooid, een ronde bal met prikkertjes. “Voel eens hoe scherp!”, noodde me een meisje. Voorzichtig deed ze voor hoe ik dat zou moeten doen. Ik legde mijn hand op het werkstuk en trok een pijnlijk gezicht.
De kleuters werden weer naar de Kring gedirigeerd. Na nog even met de armen in de lucht gezwaaid te hebben, mochten de kousen en schoenen uit. En toen, heel zachtjes, naar de grote Speelzaal. Daar konden ze zich uitleven. Op alle mogelijke manieren werd er gelopen. Alsof ze klein waren, of lang. Met lichte en met zware stappen. Snel en langzaam. Dan ineens weer stilstaan. En dat alles op aanwijzingen van de leidster. Reactie-oefeningen noemde ze dat.
Daarna waren er nog allerhande zing- en raadspelletjes. En het Vangspel! Krijgertje spelen doet het nog altijd goed. Zelfs in de nieuwste elektronische spelletjes is dat element sterk aanwezig. Een happende kop! Grijpende tentakels. Die te ontwijken is de kunst.
Voor gevorderden is er het verweer. Liefst met een laserkanon. Naar het goede voorbeeld van de kleuterleidster, heb ik me niet laten gaan. Slechts mijn armen stond ik toe bizarre bewegingen te maken. Sommigen wilden niets liever dan gepakt worden, leek het me. De meesten echter renden als gold het hun leven. Ze glipten daarbij onder mijn armen door als gladde alen door de vingers.
De juffrouw maakte er een eind aan, trots stonden de overwinnaars in he midden. Hijgend zat ik in een stoeltje. Terug in het klaslokaal bleek het ijs gebroken. Eén der jongelingen kwam naar me toe, keek me ernstig aan en zei; “Hij zei dat jij een stomme meneer bent, maar ik vind van niet, hoor!” Zodat ik, terugziende op die morgen, U geachte Valkenburgers gerust kan stellen. Straks wacht ons een geslacht van louter beste en brave medeburgers. Mocht dat onverhoopt anders uitpakken, dan is dat niet te wijten aan de kleuterschool.
Heel wat anders dan in mijn tijd.
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen