Jan van Egmond (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)


Jan van Egmond (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
©: Jan Portengen

Oktober 1982. Door: Jan Portengen

Jan van Egmond

Een Chow-Chow is een uit China afkomstige, sterke hond met het uiterlijk van een kleine roestbruine beer. Met name Bimbo trok vele keren zijn tegenstribbelende baas uit de Lotsystraat naar de Achterweg en verder. Tegenwoordig moet de vrouw met hem uit. Toen ik te dicht naast zijn baas ging zitten, werd hij jaloers en drong zich tussen ons. Dus schoof ik maar wat op, de bank was breed genoeg. Zijn baas, waarover dit gesprek zal gaan, heeft vele jaren het dorp onveilig gemaakt met zijn onverslijtbare motorbakfiets en kan dat nog steeds niet laten. Zijn kruk gooit hij dan ergens voor in de bak! “Natuurlijk”, zult U nu zeggen, “Jan van Egmond uit de Lotsystraat!” En zo is het. Onze bloemenkoopman is van oorsprong een Rijnsburger en gehuwd met Emmy van der Meij, een niet minder markante Valkenburgse. Het echtpaar kreeg zes kinderen. Tijdens mijn bezoek kwam kleinzoon Gerard binnen, trots zwaaiend met een ballonnetje. Opa reageerde spontaan: “Oo! Nu gaat de wereld de hoogte in!” 
Inderdaad voor een kind is een ballonnetje de hele wereld en voor oudere mensen de herinneringen. Jan van Egmond blijkt zich alles nog haarscherp te herinneren. Zelf heeft hij al plannen gehad om zijn belevenissen op schrift te stellen. Als het zover was kon hij meestal geen balpennetje vinden! Die memoires dateren vanaf zijn derde jaar. “Toen liep ik al met die gasten mee in Rijnsburg; tulpen verkopen voor 3 cent per stuk en “starretjes” met kerst. En dat alles om snoep en nogablokken te kunnen kopen bij Jans de Putter.” Het gebeurde in die dagen dat hij, komend uit die snoepwinkel bij de Krom, onder de tram geraakte waarbij zijn voet werd afgereden. Een mobilisatietram met kolen voor Noordwijk, weet hij nog.
Het was 1916, er zat een legerofficier op de bok. Zijn vrouw en dochter die mee zaten te luisteren werden al die details wat te gortig. “Man”, wierp zijn vrouw tegen, “toen ik drie was zat ik nog in de kinderstoel!” Ook dochter deed een duit in het zakje: “Vertel liever het verhaal van toen, dat je met je houten been gaten in de grond stampte voor het aardappelen-poten!” Maar onverstoorbaar werd het jeugdverhaal voortgezet. Zijn linkerbeen werd voorzien van speciaal schoeisel. Jan mengde zich al weer spoedig onder zijn kornuiten. Het werd een bron van sterke verhalen!
 
Op de lagere school was hij wat “kletserig”. Meester 'Sikkie' stuurde hem ten einde raad naar huis. Jan zag echter handel en ging voor 10 cent per zak gras snijden. Prinsheerlijk meerijdend op de paardenwagen van zijn 'baas', moest hij wegduiken als zijn vader in zicht kwam. Drie maanden wist hij dat vol te houden. Daarna werd hij weer één der nagels aan de doodkist van de meester. Als ze niet moesten werken, hielden de jongelui zich na schooltijd onledig met de tram. Ze bonden er allerhande voorwerpen aan, die rinkelend meegesleept werden, of sprongen op de tram en liftten zo naar Noordwijk en weer terug. Totdat ze gegrepen werden en toen was Leiden in last. De ouders moesten een retourtje Noordwijk betalen, het was toen gauw afgelopen. Bij de, in de loop der jaren uit de kluiten groeiende Rijnsburgertjes, ontwikkelde zich een steeds groter wordende behoefte ontspanning te zoeken buiten het dorp. Leiden, Katwijk en Noordwijk moesten het ontgelden. Wie zuchtend de verrichtingen van de jeugd van “teugenswoordig” gade slaat, moet maar eens met Jan van Egmond gaan praten! Namen als Pieter Kromme, Bert Hogenhuis, Gerrit van Bassie en Gerard van Grijgte staan onuitwisbaar in het geheugen gegrift. Vooral Pieter bleek een macabere grapjas. “Daar lachten we ons altijd dood mee!”, verklaarde mijn gastheer. In Leiden werden ze eens de bioscoop uitgesmeten. Ze zwierven door de stad, totdat ze in de Donkersteeg een agent zagen naderen. Vlug deden ze net alsof ze een inbraak aan het plegen waren in de goudwinkel ter plekke. Alsof ze betrapt werden, holden ze weg. Met zijn fluit had de politieman echter spoedig versterking, de bandieten werden ingerekend. Pas de volgende morgen werden ze na een streng verhoor vrij gelaten. Dat avontuur beviel hen zo goed, dat ze naar Katwijk trokken in de hoop op een identieke behandeling, een nachtje in de nor. Hoe ze ook treiterden, noch Katwijk, noch later Noordwijk, reageerden op de door hen gewenste wijze. Onverrichter zake moesten ze terugkeren naar hun geboortegrond. Ze vonden een uitlaatklep, het afzagen van de takken van een perenboom met peren en al eraan. Toen Jan enige dagen daarna 's avonds in Katwijk moest zijn, wilde hij een kaars van zijn fietslantaarn aansteken. De pit moest daartoe opgewipt worden. Jan had een stokje nodig en plukte dat van een boom in een tuintje van een huis, en daar had de “Buffel” op gewacht. Hij kreeg een bekeuring voor het vernielen van andermans eigendom. Met een briefje van de eigenaresse van de boom, wist hij voor het gerecht zijn betrekkelijke onschuld te bewijzen en werd vrijgesproken. Maar niet lang daarna, pakte dezelfde politieman hem voor het rijden zonder licht. En daar kon hij niet onderuit.
Als dertienjarige jongen zat hij al volop in de groente- en bloemenhandel. “Ik drukte al af op de veiling”, zo omschreef hij het zelf. Alles werd met de bakfiets of de handkar gedaan. Of met de mandfiets, zoals die eerste keer naar Leiden. Bij de eerste de beste klant moest hij binnen komen. De hartelijke vrouw informeerde naar de oorzaak van zijn houten been en schonk koffie met koek. Jan had echter meer oog voor haar vier dochters. De moeder bleek ook in dat opzicht niet karig. “Zoek er maar één uit, ik kan ze aan de straatstenen niet kwijt!”, moet ze gezegd hebben. Er bleek echter een ander voor hem bestemd. Enkele weken voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog, reed Jan met een hortensia in zijn handen op de fiets. Het werd donker en het licht moest aangezet worden. Uiteraard brandde het weer eens niet. Een hulpvaardige jongedame hield de plant vast zolang hij bezig was met de reparatie. “En sinds die tijd zit ze aan hem vast”, grapte Emmy. Jan maakte lange dagen maar ook lange reizen met de bakfiets. Naar Berkel-Rodenrijs, maar ook een enkele keer naar Den Helder. Om vier uur 's morgens trok hij er dan op uit. Soms met een slaperig hoofd, want het gebeurde dat hij in plaats van het pontje op, de Rijn in reed. Met bakfiets en handel en al. “'t Was goed dat ik nog een beetje zwemmen kon, want anders was ik helemaal gezonken!”, besloot hij dit verhaal. In de hongerwinter kwam zijn ervaring goed van pas. In een dag reed hij met de bakfiets naar de IJsselbrug bij Zwolle. Het was de enige toegangsweg naar het Noorden. De Duitsers lieten hem ongemoeid vanwege zijn handicap. Zijn aangeboren handelsgeest en vrijmoedigheid brachten brood op de plank en zelfs bij deze en gene boer daarenboven beleg. Met die zelfde vrijmoedigheid wist hij ook een Rijnsburgse onderduiker over de IJsselbrug te smokkelen, verborgen onder wat oude zakken en dekens. Maar het hielp hem weinig als er beschietingen uit de lucht plaatsvonden. De mensen sprongen dan zo snel mogelijk in langs de weg gegraven putten. En dat gaf Jan wel eens problemen. “Dat ik nog leef, kan ik niet begrijpen!”, dacht hij hardop. Een diepe indruk heeft de terechtstelling van 50 gijzelaars op hem gemaakt. De voorbijgangers werden gedwongen langs de stoffelijke overschotten te lopen en te rijden. Vol lof is hij over de hartelijkheid van de Overijsselse en Drentse boeren. Als hij dan na vele avonturen weer thuis kwam, trok hij er niet lang daarna weer op uit.
“Mijn vrouw gaf alles weg”, mopperde hij gekscherend. Maar zelf kan hij ook royaal voor de dag komen. Zo met een gebaar van: Wie het breed heeft, laat het breed hangen! Het is een man die een hele rol drop geeft aan een kind, in plaats van een enkel snoepje. Na de oorlog heeft hij zich volop in de bloemenhandel kunnen uitleven. In Leidschendam had hij een goed beklante stand bij het Postkantoor. En een ventvergunning voor Voorburg, waar hij zijn komst altijd met een bel aankondigde. Hij verdiende er een goed stuk brood mee. Maar vorig jaar moest hij opnieuw aan zijn been geopereerd worden. Het kostte hem vele maanden ziekenhuis en revalidatie in het zeehospitium. En de moeite van het aanpassen aan een nieuwe orthopedische voorziening. Zijn stand in Leidschendam heeft hij overgedaan aan een opvolger. Maar zoals al gezegd, hij kan het bakfietsen niet laten en rijdt nog regelmatig naar de veiling. Of moet ik zeggen: Hij kan het handelen niet laten?

Colofon

Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen

© Tekst: Jan Portengen © Foto voorblad: Jan Portengen

Gerelateerde informatie


OnderwerpenFoto’s



Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Dorpsarchief Oud Valkenburg ZH)