Wil van Dijk (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)


November 1985. Door: Jan Portengen

Wil van Dijk

De dagen worden korter. Het was al donker toen er aan de deur gebeld werd. “Heeft u misschien een poes gevonden? Zwart met wit. Een vlooienband om.” Een mij onbekende dame stond voor de deur van mijn woning, een bezorgde uitdrukking op het gezicht. Ze was bezig met een huis aan huis onderzoek. Ik moest haar teleurstellen. “Als ik wat zie, bij wie moet ik dan zijn?”, informeerde ik, meer om haar te troosten dan in het vertrouwen dat zoiets gebeuren zou. “Marinus Poststraat...” Ze noemde een nummer dat ik een half uur later al weer vergeten was. Zo gaat dat.

Daaraan moest ik denken toen ik twee dagen later aanbelde op Claudiusdreef 20. Een huis dat zich in niets onderscheidt van de overige in het rijtje. Mijn vinger zette het één of ander speelmechanisme in werking, binnen weerklonken de tonen van een bekend klassiek melodietje. Nauwelijks waren de laatste klanken verstorven of de deur ging open. Wil van Dijk was thuis. “Zullen we gelijk maar doorlopen naar de schuur?”, stelde ze voor. Zo is ze. Kordaat en doelbewust. Geen plichtplegingen.

Even later stonden we in de achtertuin. Geen beest te zien! Voor ik het vergeten zou, vertelde ik haar van de zwart-witte poes die gezocht werd. “O, die uit de Marinus Poststraat!”, wist ze direct, “nee, die is nog niet terecht!” Via een ijzeren hek betraden we het eenvoudig ingerichte asiel voor zieke, zwakke of in de steek gelaten dieren. Dat als egelopvangcentrum regionale en zelfs landelijke bekendheid geniet. Allemaal het werk van één vrouw.

De dieren zijn gehuisvest in een gewoon schuurtje. In de ene helft daarvan zijn de gebruikelijke spullen opgeslagen. In de andere helft staan hokjes van de egels, de cavia's en het konijn. Voor de ernstige gevallen zijn er zelfs glazen bakken met een rode lamp, die voor de nodige verwarming zorgt. Er is ook een gedeelte afgeschut als vogelverblijf. Het is er geen beestenboel. Geen grote groepen mauwende poezen of blaffende honden. Geen kreupelende eenden of meerkoeten. Slechts één poes liep er rond, de linkerachterpoot in een stijf verband.

“De mens is koning, de aarde zijn domein. Dieren en planten zijn er om gegeten te worden.” Dat werd weliswaar niet beleden, maar wel in de praktijk gebracht! Tot nog toe bewees de mens zich een koning in het stadium van de baby. Alles wat hij ziet, gaat in de mond. Toch groeit er langzaam begrip voor de natuur. Mens, dier en plant hebben elkaar nodig om te kunnen voortbestaan. In een biologisch evenwichtige toestand.

Ineens zien we de mens als de grote verstoorder. En de dieren als de eerste slachtoffers. Daarom groeit het aantal instanties dat zich ter bescherming daarvan inzet. Zo is er dan nu de landelijke stichting AMIVEDI, die zich ten doel stelt regelmatig lijsten te publiceren van vermiste en gevonden dieren. Voornamelijk huisdieren, wel te verstaan. De naam AMIVEDI komt uit het Latijn en betekent dan ook: Dierenvriend.

Wil van Dijk zorgt in dat opzicht voor Rijnsburg, Katwijk en Valkenburg. Bijna iedere week staat er een lijst in de regionale advertentiebladen. Huis aan huis bezorgd. “Wat dat betreft zijn die kranten fantastisch!”, erkent ze ruiterlijk. Maar ze doet meer. “Tevens advies bij problemen met dieren. Egelopvang (ministerieel erkend)”, las ik in de mededeling. Dat doet ze het liefst op eigen houtje. Ongevraagd gaf ze als haar mening te kennen: “Instellingen knokken altijd met elkaar. Mensen die van dieren houden, hebben vaak ruzie met elkaar.”

Wil van Dijk is een geboren Rijnsburgse. Vader en moeder hadden een winkel in kruidenierswaren en huishoudelijke artikelen. Reeds als kind moest ze meewerken, ze heeft dan ook een paar flinke armen aan het lijf. Haar dierenliefde kon ze kwijt aan de poes; hoewel die bedoeld was om muizen te vangen, werd ze vertroeteld in het poppenbedje.

Ruim twintig jaar geleden is ze getrouwd met Floor van Dijk, de zoon van een Katwijkse melkhandelaar. Na enige tijd betrok het echtpaar een woonboot in het kanaal bij de Sandtlaan, in Katwijk a/d Rijn. Het werd hun 'Thuishaven' voor meer dan achttien jaar. Daar is haar zorg voor het in de knel gekomen dier tot ontplooiing gekomen. Het begon (uiteraard) met watervogels. Een eendje, uit het water gevist, in een zinken teil met wat houtmot. Niet lang daarna kwam de buurvrouw met een soortgelijk geval. Zo groeide haar faam als 'dierenopvang'. Onder in de betonnen bak van hun boot was ruimte genoeg. Maar ..... dat werd al gauw haar motto: “Als doorgangshuis. Al is het nog zo lief, alles gaat door!”

Wat begonnen was met een eendje groeide van lieverlede uit tot een opvangcentrum waar 500 tot 600 dieren per jaar op krachten konden komen. In samenwerking met de politie, diverse boswachters, de gemeente en allerlei instellingen op het gebied van de dierenbe-scherming. “De ene keer heb ik hen nodig, de andere keer zij mij.” Op mijn vraag hoe haar man op haar bezieldheid reageerde, lachte ze openhartig: “Hij kan het goed meemaken. Hij moppert wel eens als het erg druk is, maar hij meent er niets van!”

Ook de bewoners van het 'Pad' hadden een goede verstandhouding onder elkaar. Wil bewaart een sterke herinnering aan de verbouwing van hun schip. Het kanaal lag dicht en de buren kwamen op de schaats binnen. Dat kon toen. Terloops vertelde ze: “Ik had toen drie wakken te voeren. En 's ochtends de bevroren vogels!” Het was ook wel eens spannend. “We hebben ook een aanvaring gehad met een vrachtschip. Die was uit het roer gelopen, net in de bocht. Ik stond voor het raam en zag hem komen. De boot werd niet beschadigd, een betonnen bak is sterk. Maar de spullen in de kast wel!”

Daarbij kwam dat de pleziervaart toenam en daarmee het aantal overtredingen van de vaarsnelheidsbeperking. hun woonplezier werd er door vergald. Daarom gingen ze naar de vaste wal, naar Valkenburg. “Ik had wel heimwee naar het bootje. Het was een heel grote overgang voor mij. Maar dat is weer voorbij!”, constateerde ze met enige beslistheid. Hun oudste kind, een dochter, is gehuwd en woont in Katwijk. De zoon is achttien jaar en woont thuis. Het bevalt hen nu best in Valkenburg.

Wil van Dijk heeft zich gespecialiseerd in de egelopvang. “Er is weinig Nederlandse lectuur over”, klaagde ze. In de glazen bakken huisden ten tijde van dit gesprek twaalf egeltjes. Diep weggedoken in het stro en houtmot. Iedere dag wordt het hok schoongemaakt, alles er uit en ververst. Bovendien wordt twee keer per week het geheel gesopt. De beestjes worden op krachten gebracht met vlees, fruit, warme hap en iedere week een ei. De keuze van het juiste moment om hen weer terug te brengen in de natuur is erg belangrijk. Het is een nachtdier. In het eerste donker gaat het op voedsel uit, voornamelijk insecten maar ook fruit. 's Winters doet het een winterslaap. In een nestje van droge bladeren, diep in een kuiltje of holletje. Een egeltje dat overdag rondscharrelt is ziek. Aan een schoteltje melk heeft hij niets. U weet nu waar u het brengen kunt.

Met de deskundige blik van de Amsterdammer die slechts onderscheid weet te maken tussen drijf-sijsjes en vlieg-sijsjes, monsterde ik het vogelhuis. Gebouwd door haar man. Een ruim verblijf voor een bonte menigte van allerlei gevleugeld gedierte. Voornamelijk tropische vogels, begreep ik, zoals kanaries, wevers en zo. En een spreeuw. Het beest had het kennelijk best naar zijn zin. Mijn gastvrouw gaf een korte verklaring: “Die is verkeerd behandeld. Een gebroken vlerk. Hij kan nooit meer vliegen. Je staat er versteld van hoe goed hij de anderen imiteren kan!”        Tijdens ons gesprek ging de telefoon. Een meneer uit Katwijk. Ze luisterde oplettend toe. “Gaat u maar naar Zuidstraat 109. Daar kunt u terecht.” En tegen mij: “Een olievogel op het strand.” We kregen het op een of andere manier over kraaien. Wist u dat door de mensen grootgebrachte kraaien, die losgelaten zijn, agressief kunnen worden? Ze zwerven dan rond, vaak bij scholen. En zoals hun soortgenoten met geweld de onderlinge gezagsverhoudingen vaststellen, gaan zij op de kinderen af. Om de pikorde te bepalen. 't Is maar een weet.

Wil van Dijk is iemand die niet gauw loskomt. Om het gesprek gaande te houden, moet ik voortdurend vragen stellen. “'k Ben geen mens voor koffiedrinken, en zo. Je bent over je eigen zo gauw uitgepraat. Dan gaat het gauw over een ander.” Ze weet zich te beperken. De honden gaan naar het asiel. De katten naar Katwijk. Sommige watervogels, maar ook andere dieren kan ze kwijt op een afgeschoten hoekje in het Westerpark in Rijnsburg. Daar moet ze dan wel regelmatig heen. Op de fiets. Ze rijdt zo'n 20.000 kilometer per jaar! Want ook de foerage verzorgt ze zelf. Uit haar Katwijkse tijd heeft ze een viertal adressen overgehouden voor oud brood, afval boerenkool en stro.

Voor de meeste gevallen is Claudiusdreef 20 een doorgangshuis. Voor enkele het einde van de reis. “Als het beest geen toekomst meer heeft, ga ik er mee naar de dierenarts.” Ook voor de oudedagsvoorziening van bijvoorbeeld een kanarie, draait ze haar hand niet om: “Om hem de nek om te draaien als hij niet meer zingt ....... daar houd ik niet van.”

Haar huiskamer wemelt van de opgezette vogels, dat wel. Het valt echter niet op, verborgen als ze staan tussen de planten. Op natuurlijke wijze. “Een vogel op een plankje, dat vind ik niets.”

Colofon

Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen

© Tekst: Jan Portengen © Foto voorblad: Hans van der Does
Lees meer

Gerelateerde informatie


Onderwerpen



Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Dorpsarchief Oud Valkenburg ZH)