Simon Tameling (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
Oktober/november 1984. Door: Jan Portengen
Simon Tameling
Op Broekweg 4 zit je in het hart van het dorp. Toen de familie Tameling daar ruim twintig jaar geleden introk, was dat niet anders. Het gezinshoofd was opperwachtmeester van de Rijkspolitie en benoemd tot Postcommandant van Valkenburg. Zijn voorganger, Dorrestein, moest een stapje terug doen, maar wist het op te brengen zijn aflosser op zeer collegiale wijze in te werken. Het was de tijd dat privé en dienst van de politieman nog niet zo strikt gescheiden waren als tegenwoordig. Binnen de kortste keren werd het gezin ingeschakeld in de dorpsbelangen. De vrouw in de vrouwenbond en het bejaarden comité. De man op allerlei manieren door zijn werk. Ook toen viel Valkenburg wat dat betreft onder Rijnsburg. De groep telde tien man en is nu meer dan verdubbeld. En dat heus niet voor niets.
Met grote waardering spreekt de nu gepensioneerde diender over het saamhorigheidsgevoel dat korps destijds eigen. Ik schreef 'diender', met opzet, want Tameling huldigt een uitgesproken opvatting over zijn werk. Dienstverlening noemt hij het. “Zeker”, gaat hij verder, “aan een royale overtreding zat een bon vast, dat wel. Maar je bent er ten dienste van de bevolking.” In Valkenburg betekende dat voor hem de lessen Veilig Verkeer, die hij verzorgde, het werk voor de reservepolitie en, niet in het minst, het dag en nacht beschikbaar staan voor het dorp. Voor zover hem dat mogelijk was, want het grootste deel van zijn diensttijd werd in Rijnsburg opgeëist. “Valkenburg is de leukste plaats van alle plaatsen die we gehad hebben”, merkt zijn vrouw nadrukkelijk op. Haar man moet het beamen. Niet om te vleien, eerlijkheid staat hoog in het vaandel en Simon Tameling is een Groninger. Uit de stad. Mij is vanouds wijsgemaakt, dat bij voorkeur uit die contreien het onkreukbare soort gezagshandhavers werd gerekruteerd, dat nodig geacht werd om het grillige Westen mores te leren! In die geest zie ik dan een bulderbast van bijna twee meter. Hij echter is geheel anders, is eerder klein van stuk en zelfs bescheiden van optreden, zijn woorden worden weloverwogen gevormd met ietwat samengeknepen lippen. Zijn vrouw is het gezellige type, geboren en getogen in Deventer, het verwonderd me niets dat ze hier snel ingeburgerd was.
Het echtpaar heeft drie kinderen, Marga, Reinier en Paul. En zes kleinkinderen. Ze gaan er vaak naar toe. Maar toch: “Gelukkig dat Paul en Jannie nog in Valkenburg wonen!”, zucht de moeder op zeker moment.
Op de parkeerplaats tegenover het huis staat een vaalkleurige Opel. Een oude zes cilinder uit 1973. Sterk als een paard en daarom geschikt als trekker voor de caravan, waarmee het gezin buiten de grenzen trok. Tegenwoordig gaan ze samen, meer naar een vaste plaats in eigen land. Niet zo lang geleden waren ze bij Reinier in Overdinkel. Die is daar opperwachtmeester bij de Rijkspolitie! “Pa, heb je soms een bekeuring gehad?”, viel hij met de deur in huis. Het bleek dat de oude zes cilinder op de heenreis argwanend was gevolgd via de mobilofoon. Van plaats tot plaats. Het kenteken was nagetrokken tijdens een routinecontrole op een parkeerplaats onderweg. Achteraf bezien was een sticker van de IPA (Internationale Politie Organisatie) de oorzaak. Op de voorruit van zo'n oude wagen leek dat minstens verdacht!
Zoals reeds beschreven: Simon groeide op in de stad Groningen en leek voorbestemd om schoolmeester te worden, hij mocht naar de Normaalschool. Het werd echter na afloop daarvan een kantoorbaan voor 2,50 per week met een avondstudie voor boekhouden en handelscorrespondentie. Maar ook dat werk lag hem niet, zodat het in zekere zin een bevrijding was dat hij in dienst moest. Hij werd ingedeeld bij de bereden artillerie en mocht in de kaderopleiding. Tegen het einde van de cursus moesten ze naar het veldleger om praktische ervaring op te doen en werden geplaatst in De Klomp, tussen Veenendaal en Rhenen. Enkele dagen later brak de oorlog uit. De batterij-commandant besloot de zestien, door paarden getrokken stukken geschut die onder zijn bevel stonden, niet op de gewone plaats op te stellen maar ergens gecamoufleerd in een bosrand. Het werd hun redding. De Duitsers wisten precies waar ze het vuur moesten concentreren om de Hollandse kanonnen het zwijgen op te leggen, behalve in dit geval. “We hebben me daar een stuk vuur afgegeven! De monden stonden roodgloeiend. De waarnemers zaten in de bomen en op hun aanwijzingen schoten we over de Grebbeberg heen! De Duitse opmars werd tot staan gebracht.”, aldus het ooggetuige verslag. De stelling werd verplaatst naar Jutfaas, zesendertig uur zaten de mannen in het zadel en toen kwam de capitulatie. “Wat waren we kwaad! Sommigen zaten te janken van woede, anderen sloegen hun karabijn stuk. We begrepen niet waarom. We wonnen toch?”
Na de demobilisatie hernam alles ogenschijnlijk zijn gewone gang. Zozeer zelfs dat Simon besloot te solliciteren bij de marechaussee. Ondanks zijn geringe lengte werd hij aangenomen en na zijn opleiding geplaatst in Heerenveen. Voor de actieve politiedienst. Daar kwamen de eerste problemen. De staf kwam er achter dat er door de manschappen rogge en melk werd gehaald bij de boeren in de omtrek. Om de immer lege magen van de veelal potige jongens bij te vullen en als aanvulling op het karige rantsoen. Aangezien zulke gezagsondermijnende handelingen niet gedoogd konden worden, kregen ze het bevel strenge controle op dergelijke clandestiene handel uit te oefenen. Simon weigerde. Omdat hij moeilijkheden voorzag, vroeg hij overplaatsing aan naar Assen, de administratieve dienst. De korpsleiding achtte het echter beter de dwarsligger manieren bij te brengen; het werd de Westenberg-kazerne in Schalkhaar. Een detachering bij het Politie Opleidings Bataljon, dat bekend stond als een broeinest van Duitsgezinden. Hij besloot te drossen en mee te gaan met een collega die in het verzet zat en van plan was naar Engeland te vluchten. Ze waren op weg naar het Tjeukermeer waar een Engels vliegtuig zou landen, toen hen het bericht achterhaalde: De zaak is verraden! Onverrichterzake moest hij terug naar de kazerne. Zijn brigadecommandant wist hem te overreden: Probeer het eerst eens in Schalkhaar, misschien valt het mee.
Het viel mee, maar toch kwamen er problemen. Om discipline (en gehoorzaamheid aan de bezetter) te leren, kreeg ook het administratief personeel exercities. De Hitlergroet hoorde daarbij. Groepsgewijs moest die beoefend worden. Ze weigerden. Men trachtte hen over te halen, het was immers geen Hitlergroet, maar een oud-Germaans vriendschappelijk gebaar. Ze bleven hardnekkig. De NSB-leiding was lankmoedig, met een paar dagen cel kwamen ze er van af. Zo vond Simon bij de afdeling administratie een eilandje van politiek betrouwbaar personeel, waar veel gedaan kon worden voor het verzet. Dat begon met het smokkelen van uniformen en het vervalsen van legitimatiebewijzen. En het doorgeven van allerlei informatie. “Je kwam er eigenlijk vanzelf in. Dat kwam door Eef”, verklaarde hij nu. Eef was een verzetsman van het eerste uur en een oude bekende van hem. Onder het toeziend oog van de Duitsers en de NSB-leiding werden zo door Simon, die bekend stond als Leo, en een andere collega de meest stoute staaltjes verricht. Maar slechts met moeite is hij er toe te bewegen er over te praten. “Ik heb mijn plicht gedaan, meer niet!”, is zijn mening en om die reden heeft hij ook een onderscheiding, hem destijds aangeboden, geweigerd.
Terwijl hij probeert zijn eigen rol zoveel mogelijk weg te cijferen, komen er desondanks toch wat verhalen los. Zo beschreef hij zichzelf in een auto, in uniform en ijverig de Hitlergroet brengend. Op weg naar een verzetsdaad. Een verhaal duidelijk bedoeld als een ironische hint naar zijn koppigheid in het verleden dienaangaande. En de overval op het huis van bewaring te Arnhem. Twee vorige pogingen waren mislukt. Op zondagmiddag wordt er aangebeld bij de directeur. Diens woning staat in verbinding met de gevangenis via een doorgang. Buiten staat een deftig gekleed heer met een dame, die zich bekend maken als dominee X met zijn echtgenote, die willen praten over gevangene Y. Ze worden binnen gelaten. Even later ziet de verbouwereerde directeur een pistool op zich gericht. De in de straat verdekt opgestelde verzetslieden sluipen door de voordeur naar binnen en door de geopende verbindingsgang in de gevangenis. Een gedetailleerde plattegrond van dat huis van bewaring is voorhanden. Het telefoonverkeer is voor vijf minuten precies gestremd, een medewerkster bij de PTT zorgt daarvoor. De tijd die nodig blijkt om de bewaking in bedwang te krijgen. De met naam en toenaam bekende politieke gevangenen worden uit de cel gehaald. Binnen het uur zijn allen, voorzien van spoorkaartjes en distributiebescheiden, op weg naar hun schuiladressen. Alles haarscherp voorbereid door Eef en een zekere Johannes (de dominee). Mijn gastheer haalt een herinneringsboek van het verzet te voorschijn.
Hij wil mij de foto laten zien waarop deze Johannes staat afgebeeld en zoekt tussen de vele bladen met pasfoto's van omgekomen helden. “Sta jij daar niet bij?”, vraagt zijn vrouw onbevangen. Even is het stil. “Nee”, klinkt het wat ironische antwoord, “Dan zou ik hier niet zitten.” We lachen er niet om.
Na Dolle Dinsdag kwam het verzet in Deventer meer op eigen benen te staan. Simon, alias Leo, moest onderduiken en kwam terecht bij de inlichtingendienst, die gegevens met het bevrijde gebied uitwisselde. Een grote belemmering daartoe was de IJssel, die hermetisch afgesloten was. Zonder opzien te vermijden, werd op klaarlichte dag een grote kabelrol aan de oever van de rivier neergezet. Een aantal in PTT uniform geklede werklieden gingen aan de slag. 's Nachts werd in het duister en in alle stilte de armdikke kabel met roeibootjes over gevaren. Sindsdien beschikte het verzet over een eigen telefoonverbinding met het bevrijde gebied. Simon had zo zijn eigen inlichtingenbronnen, bijvoorbeeld het huishoudelijk personeel van de Westenberg kazerne. Hoe dat van pas kwam, zou al gauw blijken.
Het hoofd van de inlichtingendienst viel in handen van de Duitsers en werd onder strenge bewaking gevangen gezet in die kazerne, die inmiddels, op het huishoudelijk personeel na, helemaal Duits was. Ten koste van alles moest geprobeerd worden hem te bevrijden, want als hij zou doorslaan, zag het er niet best uit voor de anderen. Simon kwam van het keukenpersoneel te weten, dat de gevangene naar een tandarts zou worden gebracht, hoe en wanneer. De informatie klopte! Op de bewuste tijd en plaats drongen drie 'Duitse soldaten' de wachtkamer binnen. “Ausweiss!!”, brulden ze zoals te doen gebruikelijk. De twee bewakers reageerden gehoorzaam en kwamen er te laat achter dat ze met een overval te maken hadden. Aan handen en voeten gebonden werden ze uren later gevonden. De chef inlichtingendienst en zijn trawanten waren inmiddels gevlogen.
Steeds gevaarlijker werd het werk. Ook voor Simon. Hij had toen verkering en kwam in uniform bij zijn meisje op bezoek. “Ik had mezelf bevorderd!”, glundert hij nu. Maar de buurt keek hem met de nek aan en zette de familie Dijkhof onder druk. “Hoe kan Dinie toch met zo'n onbetrouwbare vent omgaan?” Van de escapades van haar jongen wist ze niets af en ze moest er even aan wennen dat het uniform besmet was. Tot een oom, die meer wist, haar vader en moeder gerust stelde; het zat wel goed.
Overigens, Dinie wist ook van wanten. Geboren en getogen in Deventer verzorgde ze onderduikadressen voor de joden uit die stad. Ze bracht ze dan naar schuilplaatsen aan de andere kant van de IJssel. Als ze terugkwam was ze twee keer zo dik geworden, door de worsten en zijden spek om en aan haar lichaam gehangen. Zou de Duitse wacht op de brug het verschil zien? Soms was ze doodsbang.
Het was de dag van de bevrijding. De geallieerden rukten op naar Deventer. Een jongen en een meisje, sinds een week getrouwd, probeerden de Twentolbrug open te houden. Samen met een viertal anderen. Slechts bewapend met een paar pistolen. Ze namen een Duitse soldaat gevangen. “Laat me gaan”, smeekte hij, “Ik zal jullie niet verraden!” Ze kregen medelijden en lieten hem los. Even later kwam hij terug met een patrouille. De jongen en het meisje werden voor de officier geleid. “Stel ze terecht!”, beval hij de soldaten. Het meisje lachte. “Ik kan het niet!”, weigerde één der soldaten. “Ga er dan maar bij staan!”, blafte de officier. Zo werden op de dag dat de bevrijders de stad binnentrokken zes Nederlanders en een Duitser doodgeschoten. De jongen en het meisje waren de beste vrienden van Dinie en Simon, die op dat moment in de kelder van een tapijtfabriek schuilden en nergens van wisten. Ze hoorden en voelden het geweld waarmee de spoorbrug over de IJssel in de lucht vloog. Door het keldergat zagen ze de Canadezen optrekken, aan weerszijde van de straat.
Direct na de bevrijding deed het Militair Gezag zich gelden en om te voorkomen dat Jan Rap en zijn maten 'gerechtigheid' zouden gaan oefenen, werd de POD (Politieke Opsporingsdienst) ingesteld. Met anderen kreeg Simon die taak opgedragen. “Er werden fouten gemaakt”, constateerde hij achteraf, “Het waren verwarde tijden” Wat bijvoorbeeld te denken van hen die ter elfder ure een geheel andere politiek gingen belijden? Waren het gladjanussen die de bui zagen hangen en zich kronkelden om de gerechte straf te ontkomen? Maar ook, waren alle getuigenissen omtrent de gang en wandel van de 'landverraders' wel betrouwbaar? Inderhaast waren soms mensen opgepakt zonder arrestatiebevel! Al met al was het voor politieman Tameling weinig bevredigend werk. Hij zocht en vond wat anders; een aanstelling bij de Algemene Politie in dienst van het gouvernement van Nederlands Indië. De vertrekdatum werd vastgesteld op 10 oktober 1945. Simon en Dinie, sinds enkele weken verloofd, besloten eerst te trouwen. En zo kon het gebeuren dat de bruidegom, één dag voor hij naar de Tropen zou gaan, in een deftige koets omstuwd door motorrijders naar het stadhuis reed en de volgende morgen reeds vroeg onderweg was naar de plaats van afvaart, in een veewagen van de Nederlandse Spoorwegen!
Goed, de reis werd uitgesteld, Simon mocht weer naar huis, maar moest tien dagen later definitief op stap. Met de trein en de Ferry-boot naar Dover en verder, na een verblijf van een maand in Malvren Wells, naar Southampton waar ingescheept werd op de Nieuw Amsterdam. Aan boord 7800 militairen van allerlei soort.
Simon was de rang van sergeant-majoor toegekend. In Nederlands-Indië speelden de Engelsen de baas, slechts militairen zouden worden toegelaten en daarom werden ook de politieambtenaren en andere burgers tot de militaire stand verheven.
Een lange, hete reis was begonnen. Eerst de Rode Zee en toen de Indische Oceaan. Zoet water was schaars aan boord en het was smoorheet. In de verblijven was het niet te harden. Velen zochten 's nachts een slaapplaats op het dek. Zo ook een Zuid-Afrikaanse planter, die onderweg aan boord gekomen was. Toen de slapers 's morgens vroeg door een tropische plensbui verrast werden, had hij het gauw bekeken, ten aanschouwe van allen kleedde hij zich snel uit en zeepte zich haastig in. Triomfantelijk keek hij om zich heen naar de anderen die slaperig een goed heenkomen gezocht hadden. Op het moment echter dat hij het schuim van zijn lijf zou spoelen, hield de hemelse douche op. Definitief! Zoiets vergeet je in geen veertig jaar!
Omdat het één en ander volgens de Engelsen niet klopte, mocht de Nieuw Amsterdam de havens van Nederlands Indië niet binnenvaren en moest uitwijken naar Malakka. Voor Simon en met hem vele anderen, begon een langdurige zwerftocht. Na enkele maanden op het eiland, konden ze met de KMP boot naar Batavia. Simon ging na enige tijd weer verder, met een oude Dakota naar Medan. Daar op Sumatra diende hij een aantal maanden onder bevel van Westerling, belast met de inlichtingendienst. Later werd hij overgeplaatst naar Tandjong Pinang in de Riouw Archipel. Met de zorg voor deze honderden eilandjes tussen Singapore en Sumatra werd hij belast. Met een aantal inlandse politiemannen en een boot! Simon werd een vertrouwde verschijning op de Indische wateren.
Dinie zat op de boot, de Boissevain! Een schip vol soldaten, ambtenaren, burgers en een klein aantal vrouwen op weg naar hun mannen in de tropen. Er braken onlusten uit tussen de soldaten en het kader, dat meende hen uiterst streng in bedwang te moeten houden. Zozeer zelfs dat er schildwachten voor de hutten van de dames werden geplaatst, die daarvan allerminst gediend waren. Tot overmaat van ramp werd hun vaartuig in Singapore aan de ketting gelegd, er stonden kanonnen opgesteld op het dek en dat was tegen de voorschriften. Marechaussee kwam aan boord om de orde te herstellen, maar verder werd er geen mens toegelaten. Dinie, die haar man dicht in de buurt wist, stond hoog op het dek met haar nieuw-gevonden vriendinnen. “Dien...daar komt een politieboot. Dat moet hem zijn!”, wezen ze haar een klein motorbootje, dat razendsnelle capriolen rond de oceaanstomer maakte. Met moeite kon zij haar man herkennen in de magere, bruinverbrande en vreemd geüniformeerde politieman op de voorplecht. Enthousiast zwaaide ze. Onbereikbaar voor elkaar? Natuurlijk werd er een gaatje gevonden. Simon werd door de purser in de inderhaast versierde hut van zijn vrouw gesmokkeld!
Ook Simon had Dinie's bedje gespreid, dacht hij. Een huis naast een gevangenis en achter een politiekazerne, een kokkie en een baboe, wat wil je nog meer? Vrouwtje kon lekker gaan zitten.....en zich vervelen!
Simon was meer weg dan thuis, ze kreeg heimwee. Gelukkig ontfermde de enige Hollandse vrouw in de omgeving zich over haar en werd haar de zorg voor een kleuterschooltje toevertrouwd, voorlopig was het lek boven water. Een overplaatsing naar Kidjang maakte een definitief einde aan de verveling, er woonden veel werknemers van de Bauxiet Maatschappij Biliton.
Er was een bloeiende kerkgemeenschap waarin Simon als kerkbestuurder diende. “Alles was er bij elkaar. Dat kon, omdat je elkaar nodig had. Ik heb er een poosje voor dominee gespeeld. Heel wat anders dan in Holland, waar ze elkaar om één bijbelwoord in de haren vliegen!” Hoewel het inkomen van het gezin even laag bleef, steeg de status, het personeel werd uitgebreid met een chauffeur en een tuinman. Daar ook werd Marga geboren, hun oudste kind.
Het eiland was bezet geweest door de Japanners en daarvan waren de sporen goed zichtbaar. Met de inlandse politie ging Simon meer dan eens op patrouille. Ze waren soms langer dan een week onderweg en moesten zich met de klewang een weg banen, de oude paden waren vaak dichtbegroeid en onbegaanbaar geworden. “Ular! Ular!”, werd op een zeker moment geroepen. Een zeer giftige slang hing over de enige weg die ze gaan konden. Simon nam de sabel van één hunner en hakte resoluut het beest de kop af. Zijn manschappen echter dachten dat het beest nog lang niet onschadelijk gemaakt was, ook de staart moest verwijderd worden voor ze hun weg vervolgen wilden.
Toch zou het gezin nog één keer moeten verhuizen, Simon werd overgeplaatst naar Medan waar veel Nederlanders zich verzameld hadden. Huizen waren schaars. Ze werden ondergebracht in een pension voor 600,= per maand. Er bleef niet veel over van het gezinsinkomen dat 640,= bedroeg. Om het hoofd boven water te houden moesten er spullen verkocht worden. Op de zwarte markt! Zo ging dat in die jaren. In december 1948 tenslotte werd de terugreis aanvaard met de Sibajak. Een tropentijd werd afgesloten, misschien een illusie armer, maar zeker veel kostbare herinneringen rijker.
Simon werd tewerkgesteld in Oude Pekela, want die standplaats was hem nog tijdens de oorlog administratief toegewezen. Er was echter geen huis voor het echtpaar. Dinie bleef in Deventer bij vader en moeder. Reisvergoeding was er niet bij, want Simon was immers ongehuwd toen hij daar geplaatst werd. Zo werken de bepalingen! “Wij hadden nog niet eens het geld om een fietspomp te kopen!”, besloot mijn gastheer zijn zeer gedetailleerde relaas. Mijn tijd drong, snel informeerde ik naar nog wat bijzonderheden over zijn latere Hollandse jaren. “In 1972 heb ik de dienst verlaten na een hartoperatie”, noteerde ik nog.
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen.