Pontbaas Siebert (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
Januari 1981. Door: Jan Portengen
Pontbaas Siebert
De winter heeft zich weer aangediend. Sneeuw en ijzel. Storm en hagel. Regen en mist. Kale bomen, dorre bladeren, de aarde trekt haar voelsprieten in. Het gerommel op de daken, vanouds toegeschreven aan Sinterklaas en zijn trawanten, wordt niet meer bespeurd. Kleine en grote begeerten zijn vervuld. De ouderen verbergen zich in hun warme huizen. Mijn weg voerde van de hoogte opgeworpen boven de restanten van het Romeinse Castellum naar het Veerpad. Donkere wolken pakten zich boven ons dorp samen, dreiging van natte sneeuw.
Het oversteken van de Hoofdstraat is een nachtmerrie voor de eerzame voetganger. Ongeacht de slechte staat van het wegdek en het opspattende sneeuwwater baant het verkeer zich een weg in de voortdurende race naar het doel. Een inferno van razende wielen en verbeten gezichten. Opgejaagd door deze furie tuimelde ik veilig in de eeuwenoude haven. Veilig omdat die sinds jaren gedeeltelijk gedempt is, er staan nu auto's. Toch is het nog een echte haven. Er ligt een stoomboot, Sinterklaas blijft langer dan ik dacht. Zelfs ontwaarde mijn oog in het toenemende duister een havenkantoor met een vriendelijk verlicht venster. Een bord met het opschrift VOETVEER. En een goed onderhouden platboomd vaartuig, aan stuurboordzijde voorzien van een mast met driekante wimpel in de top. Ik ging dus aan boord en maakte mijn eerste oversteek! De aanwakke¬rende wind en het zwarte water ten spijt bleek het een bijzondere ervaring. Zo heb ik met eigen ogen gezien dat de veerman de overkant gewoon naar zich toetrekt!
Als u 't niet gelooft gaat u zelf maar kijken. Tijdens die spectaculaire verplaatsing kunt u dan als terloops van het unieke uitzicht genieten. Als voetganger een enkele reis voor 0,35 ct. Het pontveer verzorgt de verbinding tussen het Veerpad aan deze en het Valkenburgse Veerpad aan gene zijde. Dat laatste is een niet verlicht wegje met een bocht er in die uitnodigt rechtdoor de sloot in te rijden. Op een steenworp afstand ligt Het Waterbos domein voor zwemmers en sportlui. Mijn speurtocht op vreemde bodem moest beëindigd worden, het veer sluit om zeven uur.
Er was zicht op een gesprek met een Valkenburger en daartoe bracht ik de volgende dag een bezoek aan het veerhuis. Dat domein van pontbaas Siebert, zoals hij door de jongere garde genoemd wordt (ouderen zeggen Veerman Siebert), is een van steen opgetrokken eigendom van de gemeente Leiden ten dienste van het Gemeentelijk Gasbedrijf. De letters SLF en de bekende twee gekruiste sleuteltjes in de gevel maken dat duidelijk. (Dat SLF zal wel Stads Lichtgas Fabriek betekenen, een gas, dat tegenwoordig niet meer apart aangemaakt behoeft te woorden.) De ramen en de deur van het door Siebert bewoonde gedeelte zijn beplakt met honderden stickers, spreuken van een bekende geneverfabriek maar ook andere merken en tekens. Binnen brandt de oliekachel. In het kleine vertrek staat een tafel met drie stoelen waarvan er een geblakerd door de nabije hitte kennelijk de pontbaas tot zetel dient. De andere is bezet door brutaal ogende wichten die de vrije woensdagmiddag van school vieren, alsof ze bij de pontbaas kind aan huis zijn! De een komt uit Rijnsburg de ander uit Oegstgeest, vertellen ze me. Ook al vanwege de vele gaanden en komenden is het geen geschikte gelegenheid voor een gesprek.
Nog diezelfde avond word ik ontvangen in zijn nachtverblijf. In geen enkel opzicht te vergelijken met een scheepshut of vooronder. Integendeel. Het is een kraakheldere burgermanswoning. Er staat al gauw een biertje voor m'n neus. “Eigenlijk ben ik geen Valkenburger maar een ras¬echte Rotterdammer!”, verklaart mijn gastheer. In wer-kelijk¬heid blijkt hij hier al 16 jaar te wonen en zijn bedrijf uit te oefenen. En nooit meer weg te willen! Ook heeft hij weinig behoefte met vakantie te gaan. “Ik heb teveel van de wereld gezien. Veel moois maar ook veel slechts.” Er komt een blikken trommel te voorschijn. Gebutst en gedeukt door ouderdom en gebruik. Een “monsterboekje” vergeeld en volgeboekt met zeereizen van de olieman J.B. Siebert. Één van die reizen maakte hij met een schip voorzien van armen en benen aandrijving. Toen hij die uitbeeldde kreeg ik de indruk dat de schroefas van het betreffende schip door mankracht in draaiende beweging gebracht werd. Zoiets als onze brandspuit vroeger. Hiermee wordt echter, zo bleek, door insiders de verticale stoommachine aangeduid. Inderdaad een van armen en benen voorzien mechaniek.
Hij zat dus op de wilde vaart van 1947 tot 1959 en heeft het nodige meegemaakt. De toestanden aan boord waren niet bepaald rooskleurig in die jaren. De kakkerlak¬ken in het midscheeps en de rattenesten in het vooruit! Zeer suggestief werd daarbij de afmeting van het knaagdier aangegeven zodat ik me verwonderd afvroeg hoe groot dan wel een scheepskat moet zijn om deze monsters de baas te kunnen! In het voorste en achterste deel van het schip werd de bemanning ondergebracht. Bij slecht weer voer het schip meer onder dan boven water. Het ketelbinkie werd er dan op uit gestuurd om proviand of dergelijke voor de oudere manschappen te halen. Over het heen naar de kombuis moest dat dan hand over hand zich vastklampend aan alles wat maar mogelijk was, gebeuren. Zo leerden ze het vak.
De pontbaas springt van de hak op de tak. Niet slechts vertellend maar daadwerkelijk! Regelmatig wipt hij van zijn stoel en zoekt een aanlegplaats boven op de gashaard! Je herkent hier de echte stoker/olieman. Het langdurig aan extreme hitte blootgestelde, dun geworden bloed behoeft extra verwarming! Bij het uitbreken van de oorlog was hij 18 jaar. Hij had toen al gewerkt als schilder en ijzerwerker¬smaatje. Tijdens de oorlog ging hij als schippersknecht varen. Op het motorschip “'t-is altijd wat” onder bevel van zijn zwager Klaas Bosch. Mijn gastheer die geen blad voor de mond neemt, zich niet beter wil voordoen dan hij denkt te zijn, heeft de volgende uitspraak gedaan “Schipper Klaas Bosch is een man zonder vrees!” Om dat aan te tonen komen er een paar korte flitsen over een bomaanval in de haven van Den Helder. De bran¬dende oorlogsschepen rondom, de dreiging van explosies. “We kon¬den nog wegkomen met de kont van het schip diep in het water. We kwamen er telkens weer heelhuids door. Hij schetst nog een situatie van tot aan de hals in het water staande mannen. Onder een betonnen bouwsel. En ook daar zijn ze uitgekomen. Mensen die veel beleefd hebben zijn kort van stof in die zaken.
Naast deze vaarperiode heeft hij nog gewerkt als “strekker” in de scheepsbouw. Dat is de vakman die kromme scheepsplaten en balken richt. Daarvoor werkte hij ook nog als kelner, (met zeer goede getuigschriften), buffetchef, classificeerder en wat dies meer zij. Hij heeft van alles aangepakt tot hij in 1964 het pontveer van zijn zwager en diens maat kon overnemen, met de pontrechten van Katwijk tot de Haagse Schouw.
Na een woelige reis lijkt het schip tot rust gekomen. Schipper op een eigen vaartuig, behulpzame jongmaatjes om je heen, nuttig werk, soms een flinke Noordwester om tegen te vechten, gezellige klanten wat wil je nog meer? Liever geen spectaculaire belevenissen meer.
Slechts één voorval herinnert hij zich nog goed. Op een stormachtige, regenachti¬ge avond kwam er een meneer die de oversteek waagde. Naast hem een jong meisje. “Wat kost een retour? De berekening was eenvoudig, 1,40. De man betaalde: “Laat de rest maar zitten”. Aan de overzijde wilde het meisje het verschuldigde eveneens voldoen. Tot verwondering van de pontbaas die dacht met vader en dochter van doen te hebben. Overwegende dat de onnozele hals toch gek was besloot de pontbaas er het zwijgen toe te doen. Zodat ik nog steeds een gratis oversteek van de veerman te goed heb.
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen, Hoofdstuk Pontbaas Siebert, januari 1981