Piet Koornneef (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
Maart 1982. Door: Jan Portengen
Piet Koornneef
Proloog
We betraden gelijktijdig het Trefpunt. Omdat hij de leeftijd der zeer sterken heeft bereikt, hield ik de deur voor hem open. In de gang stonden enige krachtige, van baarden voorziene mannen die met vastberaden blikken onze aankomst observeerden. Daar ook scheidden zich onze wegen. Niettemin bleef ik me afvragen wat hem er toe bewogen kon hebben de mistige koude donkerte van de winteravond te trotseren en zich te midden van deze jonge kerels te begeven. Met verwondering vernam ik het van de koster. Het was de oprichtingsvergadering van de PVDA. Was de heer P.C. Koornneef een socialist van het eerste uur?
Het Botenpad
De hoofdpersoon van dit gesprek staat bekend als Ome Piet van het Botenpad. En dat is een door de bewoners toegekende benaming voor een strook land tussen de Hoofdstraat en de Oude Rijn. Achter de tot meervoudige bewoning ingerichte boerderij op nr. 99. Het is een oase van rust en particuliere bouwnijverheid.
Een ijzeren bord met verweerde letters geeft te kennen dat de toegang verboden is voor onbevoegden. Aan weerszijden van het stemmig verlichte tegelpad liggen de woonboten. Sommige als waren het drijvende kastelen. De woonark van Ome Piet verheft zich maar nauwelijks boven de oever. De bewoners hebben het land tussen hun schip en het tegelpad, in eigendom verworven en er prachtige tuinen op aangelegd. Sommige verborgen achter hoge schuttingen en heggen. De tuin van Ome Piet is een Open Hof. Geen voetganger passeert zonder de hand op te steken. Geen kleuter zonder even aan te wippen. “Neem er maar twee!” hoor ik hem zeggen en er rammelt een snoepjestrommel.
Het verhaal
We zitten naast elkaar in de tuin. De maartse wolken zijn verjaagd door een heerlijk zonnetje. Ome Piet is geboren in 1900 in Amsterdam op Kattenburg. Zijn vader was scheepstimmerman bij de marine en heeft nog gevaren op een half stoom- half zeilschip. Na de geboorte van Piet moest vader Koornneef voor een term van drie jaar naar de Oost. Daar werd hij aangewezen om de houten sloepen van de Atjeh-strijders te repareren en te onderhouden. Omdat de koppensnellers in die dagen actief waren moest dat gebeuren onder geleide van een peloton soldaten! Toen hij terug kwam in Holland was hij voor zijn zoon tot een onbekende geworden. “Wie is die mooie meneer?” vroeg Piet zijn moeder toen de indrukwekkende persoon in uniform zich met hem wilde bemoeien!
Het gezin verhuisde nog al eens. Eerst van Amsterdam naar Den Helder. Daarna naar Hellevoetsluis en tenslotte naar Rotterdam. Ome Piet ontrolt zijn jeugdverhaal in geheugenflitsen. “Ik hield niet van de marine”, vertelt hij peinzend. “Wel van molens en roeiboten!” Nog ziet hij de brandende molen van Hellevoetsluis, in zijn geheugen geprent als een razende furie met losgeslagen doldraaiende wieken als brandende fakkels. En zichzelf op de Maas, uit alle macht roeiend om de gevaarlijk naderende schepen van de raderboten van Fop Smit te ontwijken. Maar ook het bevrachten van de Batavierboten op de Maaskade. Hoe hij daar op de Boompjes het af- en aanrijden van de sleperswagens gefascineerd gade sloeg. En de kenmerkende beweging die de bezwete paarden maakten om het onderste uit de haverzak te krijgen, die hen tijdens het laden en lossen werd omgehangen. Zijn vader werd gepensioneerd van de marine en trad in dienst bij gemeentewerken. In het stadstimmerhuis. Uit die tijd dateert de vriendschap tussen Piet en Cor van Bruggen. De laatste zou jaren later roem oogsten als bemanningslid van het KLM verkeersvliegtuig de Uiver. Waarmee de wereldberoemde Melbourne race gewonnen werd.
Piet ging op aanraden van het hoofd van de lagere school naar de ambachtsschool. Niet als timmerman, zoals zijn vader wilde, maar als schilder. Cor ging naar de Mulo. Het was 1914, het jaar waarin de eerste wereldoorlog uitbrak. Op de lagere technische school werd het tekentalent van Piet ontdekt. De leraar adviseerde vader Koornneef zijn zoon naar de Academie voor beeldende kunsten te sturen. “Wie zal dat betalen?” vroeg deze zich voor de zoveelste keer af. Maar er werd een weg gevonden en zo ging Piet naar de academie. Een foto uit die tijd toont hem temidden van zijn kornuiten. Als echte bohémiens compleet met slappe hoeden en manchester broeken! Maar geldgebrek dwong hem toch de dagschool te verwisselen voor de avondlessen en overdag te gaan werken. Er was werk voor hem, het in de carbolineum zetten van een groot aantal schuttingen. Een voorproefje van wat later zijn beroep zou worden? Cor ging als machinist naar de zeesleepvaart. Het als kwajongens pikken van een Coolsingeltje of een Hoofdstraatje was afgelopen. Zoals reeds gezegd ging Cor later naar de KLM. Er is nog een brief van hem bewaard. Daarin bedankt Cor zijn “Ouwe Sobat” Piet voor het door hem geschilderde portret van zijn “plofkop” en zegt “spuugzat” te zijn van de beroemdheid die zijn deel geworden is. Cor was zijn slepersjargon nog niet vergeten! Tijdens de tweede wereldoorlog kwam hij nog eenmaal in de bekendheid toen zijn vliegtuig door de Duitsers werd neergeschoten boven de Golf van Biscaje. Hij is toen omgekomen.
Piet haalde inmiddels met glans het diploma schilderen en tekenen en studeerde af in een tijd dat ingenieurs als trambestuurders of straatveger moesten werken. Piet verdiende de kost met het schilderen van alles wat los en vast stond maar wilde hogerop. Hij kreeg een kans bij een reclamebureau in Den Haag. Het werd een vaste baan bij C.F. Becker jr. op het Hofwijckplein. Decoraties en reclame door het gehele land. Hij bewaart nog een hele stapel briefkaarten van zijn baas waarop deze hem de werkopdrachten deed toekomen. Met postzegels van 2,5 ct. Het was het jaar 1925. Op schuttingen en doelplanken van voetbalvelden, op muren en borden, schilderde en ontwierp Piet afbeeldingen van Miss Blanche (een geliefkoosd onderwerp) en reclame voor Lever Zeep Mij, Rinse en Sunlight. Zo werden door geheel Nederland op de meest in het oog lopende plaatsen zijn meesterwerken tentoongesteld! Het geld zat goed, maar of het zijn kunstenaars ambities bevredigde weet ik niet. Je kon niet kieskeurig zijn in die tijd.
In 1926 is hij getrouwd. Zijn nu overleden vrouw kwam uit Schiedam en was winkeljuffrouw bij Termeulen in Rotterdam, toen een manufacturenwinkeltje op de Gedempte Slaak. Een dochter kwam het gezin uitbreiden, niet lang daarna verhuisden ze naar Den Haag. Daar werden nog twee dochters geboren. Maar de economische toestand werd steeds slechter, de beruchte dertiger jaren! Ook het reclamebedrijf kreeg daaronder te lijden. Voor een jaar moest hij weer in Rotterdam gaan werken, iedere dag heen en weer met de fiets. Hij werd uitgeleend aan een concurrent, de Fa. Vriesland, eveneens in Den Haag maar ook dat liep af. Deze tijdelijke baas echter deed een goed woordje voor hem bij de afdeling Openbare Verlichting van de gemeente. Piet voldeed aan de eis: je moest met een ladder kunnen fietsen en letters kunnen zetten! En hij begon weer geheel onder aan de ladder! Alle lantaarnpalen van Den Haag moesten van een nummer en een teken worden voorzien. Het was een jaar lang werk tegen een uurloon van 75 ct. De baas kreeg vertrouwen in zijn werk en er werd hem een kans geboden in vaste dienst over te gaan bij het GEB. Zijn vrouw moest hem er toe aanzetten want de vrijbuiter die hij was had weinig zin om ambtenaar te worden! Desondanks is hij in 33 jaren gemeentedienst opgeklommen tot Technisch Hoofdopzichter van de bouwafdeling. Zijn baas, de architect, gaf hem de ruimte om zijn talenten te ontwikkelen. Hij was het die toen Piet gepensioneerd werd diens bekwaamheden samenvatte met de woorden: “Hij was een man die opgeleid is voor de kleine kwast, maar in zijn leven de grote kwast niet schuwde!” Met deze diepzinnige woorden werd Piet's loopbaan afgesloten. Ze verlieten de stad, zijn vrouw zocht rust en vond die in Valkenburg. Voor hem werd een oude wens vervuld, te wonen in een boot, een molen of een boerderijtje. Dat is nu ruim twaalf jaar geleden.
Epiloog
We zitten binnen en praten nog wat na. Over zijn kinderen, negen kleinkinderen en een aantal achterkleinkinderen. Die noemen hun overgrootvader “Opa Boot”. Ter onderscheiding van de echte opa's. “Ik ben gereformeerd gedoopt maar sociaal gaan denken”, vertrouwt hij me toe. “ 'k Heb altijd hard voor het bestaan moeten knokken” verduidelijkt hij. Hij heeft echter nooit op de barricaden gestaan. Hij toont me een schets uit zijn Haagse jaren. Met ogenschijnlijk simpele streken is het portret getekend van een hengelaar. Van achteren bekeken. Ik krijg het gevoel de man te zullen herkennen als hij zich zou omdraaien! Hij vertelt over de schaakclub: “Dat doe ik om mijn hersens soepel te houden.” Hij wijst daarbij op zijn hoofd, het is wat dun behaard. Hij laat de poes binnen door een raam. Aan de wand van het goed onderhouden verblijfje hangt een bordje: Geniet van het leven, het duurt maar even. “Ja”, glimlacht hij. “Ik hoop hier mijn tijd uit te dienen.” We nemen bij de deur afscheid van elkaar. Als ik voet aan wal zet, valt me een dood struikje op in de tuin. Het is van top tot teen beschilderd. Met goudverf.
Colofon
Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen