Gerrit van der Wee (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)

Gerrit van der Wee (Uit: Gesprekken met Valkenburgers)
©: Jan Portengen

Augustus/september 1984. Door: Jan Portengen.

Gerrit van der Wee

Een dof gebrom kondigde hun komst reeds uit de verte aan. Soms hadden ze de ondergaande zon in de rug. Je kon de condenssporen zien, in de ijle lucht. Witte strepen die uitwaaierden als staarten achter de honderden Lancasters en Liberators, zwaar met bommen beladen en op weg naar het Oosten. Later priemden de zoeklichten omhoog en bulderde het afweergeschut. Soms ontstond er aan de donkere hemel iets als een brandende fakkel die ter aarde stortte, gevolgd door een doffe dreun in de verte. Nederland was bezet gebied. In die dagen werden boven Noord-Brabant verzetskrantjes uitgeworpen. Gedrukt in Engeland. 
Eén ervan kwam in handen van een inwoonster van het dorpje Made en Drimmelen. Zo las Dina Rovers stiekem het verhaal over de heldhaftige lotgevallen van een Nederlandse vliegtuigbemanning overzee. Hoe zou ze kunnen weten dat haar verloofde daarbij betrokken was? Hem immers waande ze als marinier tweede klasse nog steeds in Curaçao op de Nederlandse Antillen! Toch bewaarde ze het vlugschrift angstvallig.
 
Voordat hij bij de mariniers ging, was Gerrit J. v.d. Wee een gewone Brabantse jongen. Na de lagere school zocht hij het kielzog van zijn vader, de binnenvaart. Als schippersknecht begon hij voor fl 3,50 per week. Vervoer van bonenstokken en rietmatten voor de tuinders in het Westland. Vele jaren heeft hij zo trouw verschillende schippers gediend en moest ter bestemder tijde voor zijn nummer in dienst. Hij werd ingedeeld als torpedist bij de genie. “Een best leven!”, herinnert hij zich nog. Een overeenkomstige hoeveelheid werk, die hij voorheen alleen verzetten moest, kon nu met vijf man worden gedaan. Toen zijn diensttijd volbracht was, meldde hij zich bij de marine. Hij was te oud. Dan maar bij de mariniers. Dat kon nog net. Er werd informatie ingewonnen bij de pastoor en de plaatselijke overheid. Gerrit werd gewikt en gewogen en tenslotte toegelaten. Na een grondige opleiding in de marinierskazerne te Rotterdam, werd hij uitgezonden naar de Nederlandse Antillen. Voor twee jaar naar het eiland Curaçao. Dat was in 1938.
De mariniers waren gehuisvest op het Waterfort dat deel uitmaakt van het bekende Fort Amsterdam aan de havenmonding. “Tien jaar voordat ik er kwam, was het fort doel van een opstand”, herinnert de nu gepensioneerde majoor vliegtuigmaker zich een verhaal dat hem daar verteld werd. “Een zekere Ubino was de leider. De opstandelingen hadden de gouverneur reeds in handen!” Maar de koloniale regering in Den Haag reageerde krachtig. HMS Gelderland werd er op uit gestuurd met een detachement mariniers aan boord. Toen het schip na acht dagen (een record in die dagen) de haven binnen voer en de zeesoldaten van boord gingen, raakten de oproerkraaiers in paniek. “Dat zijn geen mensen!”, schrokken ze, toen ze de gehelmde en zwaar bepakte gestalten zagen embarkeren. Ze vluchten schreeuwend de koenoekoe in, het schaars beboste binnenland, oord van doornstruiken en cactussen.

De korpsleiding achtte het ongewenst dat ook de manschappen met nietsdoen hun tijd verdeden en legde hen zware wachtdiensten en werkzaamheden op de schouders. De aanleg van de Michielsbaai bijvoor-beeld. Daartoe moesten een aantal zogenaamde melkbomen worden omgehakt. Zo ondervonden de soldaten dat het sap van die bomen giftig is. Blaren op de armen en tot overmaat van ramp kreeg één der werkers een spat in het oog. Goede raad was duur zo ver van elke medische verzorging. De omwonende bevolking echter verschafte de uitkomst. Eén der vrouwen boog zich over het slachtoffer heen, ontblootte haar goed gevulde borst en spoot een flinke straal onvervalste moedermelk in het tranende gezichtsorgaan. “Een doeltreffende behandeling”, prees later de kazerne-arts het kordate optreden van de vrouw.
Het wachtlopen staat nog steeds als een verschrikking in het geheugen gegrift. Om te beginnen in de koenoekoe: de buitenposten tussen de wilde geiten en de wegschietende leguanen. Rondom hen de metershoge cactussen, die als bizarre vogelverschrikkers het land bevolkten. De mariniers werden geassisteerd door leden van het Vrijwilligerscorps Curaçao. Gerrit weet nog goed dat er één 's nachts onraad meende te bespeuren en met van angst vertrokken gezicht naar hem toe kwam. “Kijk daar!” 's Mans ogen tolde door het hoofd! De paniek werkte aanstekelijk, het duurde geruime tijd voor de beroepsmilitair zich wist te vermannen en op onderzoek uitging. De verschrikker bleek een achtergelaten muskietennet te zijn, gedrapeerd om een cactus. 
Vervolgens in de haven. Vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zochten de Duitse koopvaardijschepen zich een toevlucht in de toen nog neutrale haven van Willemstad, opgejaagd door de Engelse bewaking. 
 
Tenslotte was er nog de kazerne waar menig wachtje geklopt moest worden. De oorlog werd steeds meer uitgebreid en ook op het vredige eiland waren de gevolgen merkbaar. Er strandden allerlei zeelieden wier schepen getorpedeerd waren door Duitse onderzeeërs. Nederlanders die soms dagenlang op zee gezwalkt hadden op vlotten of in kleine bootjes. Voor niet weinigen onder hen was het zelfs hun tweede of derde ervaring. Eenmaal op het paradijselijke eiland aangeland, maakten ze niet veel haast om weer aan te monsteren. De eilandwet echter werd streng gehandhaafd. Wie langer dan een aantal weken zonder vergunning op het eiland verbleef, werd als ongewenste vreemdeling knijp gezet! Zo werden die van de dood geredde drenkelingen opgeborgen in een concentratiekamp, inderhaast op het kazerneterrein van het fort ingericht. In een soort kooi achter traliehekken. Met mariniers als bewakers. Of hen dat beviel? Op zeker moment werden vrijwilligers gevraagd voor vliegtuigschutter in Engeland. Gerrit was de eerste die zich meldde!
Wist hij waar hij aan begon? Zeker, ze hadden wel enige ervaring met luchtbombardementen. Er was immers een echt vliegtuig op het eiland! Een beroemd exemplaar uit het KLM-verleden: De Snip. De vlieger was oud-KLM gezagvoerder. De opdracht: Het interneren van vijandelijke koopvaardijschepen. Dat ging zo: achterin zat een marinier met een aantal bommetjes. Voor het geopende luik. Op het seintje van de piloot gaf hij een slinger aan de luchtschroef van het projectiel en wierp het vervolgens naar beneden voor de boeg van het schip. Meestal werd dit dreigement goed begrepen! 
Kennelijk beviel deze manier van oorlogvoeren de mariniers heel wat beter dan het wachtlopen; een ruim aantal scheepte zich in naar Engeland en verliet het rustige nest. Het was eind 1940. Vier dagen na het vertrek uit Curaçao ploeterde het schip dat hen overbracht door het ijs op weg naar Zuid-West Engeland. Het kanaal was onbevaarbaar. De Duitsers hadden het overwicht in de lucht en voor een deel ook op zee. Met de veilige haven in zicht werd onderzeebootalarm gegeven. Gelukkig was er een Destroyer van de Royal Navy in de buurt, die met dieptebommen de vijand verdreef. Zo kwamen de mannen op de basis waar de bemanningen voor het vliegtuigsquadron 321 getraind werden. Tijdens het luchtalarm! 
Na de opleiding vertrokken ze naar het operationele vliegveld Lucas in Schotland. Daar werden ze bij aankomst geconfronteerd met een “in stukken geschoten” bemanningslid, dat uit een vliegtuig werd gedragen. “Dat is ook jullie voorland!”, werd de nieuwelingen als bemoediging toegezegd. Zo ging dat in die dagen.

Terwijl de Nederlanders noodgedwongen leerden leven met de bezetter (sommigen slaagden daar bijzonder goed in), vochten de Engelsen ter land, ter zee, maar vooral in de lucht een wanhopige strijd. Versterkt met een handjevol Europeanen, ontkomen van het vaste land en van overal aangespoelde zeelieden en vluchtelingen van allerlei nationaliteiten. Heel wat van de Hollanders onder hen werden ingedeeld bij het vliegtuigsquadron 320 (ergens in Schotland), dat over een aantal tweemotorige Lockheed Hudsons kon beschikken; vliegtuigen uitgerust met dieptebommen voor konvooibegeleiding. De mariniers uit Curaçao waren hard nodig.
Vrij kort daarna gingen ze de lucht in. Gerrit, marinier der eerste klasse, in de middenkoepel, achter de twee Vickers mitrailleurs. Achter de stuurknuppel een tot vliegenier omgeschoolde kwartiermeester van de Koninklijke Marine. Voorts de telegrafist; op een stoomcursus was deze matroos-seiner tot zijn taak bekwaamd. Tenslotte de twee waarnemers, luitenant ter zee van hetzelfde krijgsmachtonderdeel met het brevet vliegtuigwaarnemer. De oudste van deze beide officieren was commandant, een verantwoordelijkheid die gewoonlijk de vlieger toevertrouwd werd.
De marineleiding kon maar moeilijk wennen aan de gang van zaken in de Royal Air Force, waarbij het squadron was ingedeeld. Daar was het gebruikelijk dat de bemanningen niet alleen in de lucht een hechte gemeenschap vormden, maar ook op de grond zich in hetzelfde onderkomen ontspannen konden. Vliegtuigbemanningsleden waren per definitie minstens onderofficier. Niet echter een deel van deze Nederlandse marinemensen. Vanwege hun lage rang mochten ze dat verblijf niet in! Daarbij kwam een aanmerkelijk verschil in salariëring. Gerrit en zijn maten moesten op een houtje bijten in de kantine waar de 'minderen' zich onledig hielden. Of werden zelfs aangewezen voor corveediensten. Daardoor leefden ze gescheiden van de andere vliegtuigbemanningen, Engelsen en Hollanders. Zij moesten ontberen de heldenverhalen van de strijdmakkers aan de bar. Maar ook de uitwisseling van hun ervaringen. 
Ook in de manschappeneetzaal werd er niet geschipperd met de regels. Meer dan eens kwamen ze ver na etenstijd terug van een zware tocht. De keuken bleef onverbiddelijk gesloten en van hun eigen geld kochten ze dan maar wat patat in de kantine. Geen romantisch heldenbestaan voor deze vliegers. Of ziet u de mitrailleurschutter nog steeds als een vuurspuwende waaghals, die dood en verderf zaait onder de aanvallende jagers? Niets is minder waar.
 
Mijn zegsman deed er heel nuchter over. “Je hebt nagenoeg geen kans er één te raken. Als schutter ben je uitkijk. De vlieger gaat helemaal af op jouw aanwijzingen. Wegkruipen in een wolk ....! Hard dalen ...! Bakboord of stuurboord! Het vuur vermijden, daar gaat het om. Wegen vinden om te ontsnappen.” Gerrit kreeg daar grote ervaring in en ontwikkelde zelfs een zekere inventiviteit. Eens bijvoorbeeld werden ze vanaf de grond onder vuur genomen. Hij gooide een aantal lege bierflesjes door het luik. Ze maakten het gierende en fluitende geluid van vallende bommetjes. De vuurmonden beneden zwegen plotseling. “Och, dat ging een keer goed”, relativeert hij nu, “de volgende keer moest je weer wat anders bedenken.”
Op het hoofdkwartier van de RAF hadden ze precies uitgerekend hoeveel overlevingskans je had. Gemiddelde levensduur drie maanden of zeven vluchten. Jaar na jaar bleef Gerrit van der Wee doorgaan. Vliegers van naam probeerden hem tenslotte tot bemanningslid te werven. Hij immers had kennelijk een sterke beschermengel. Die moest je aan boord zien te krijgen! In het “Observers and Airgunners Logbook” heeft hij nauwkeurig aantekening gehouden van alle door hem gemaakte vluchten. Zuinig wordt het geschrift bewaard, voorzien van allerlei krantenknipsels en pasfotootjes van omgekomen collega's. Toen hij de honderdste vlucht na afloop noteerde kwam er een einde aan de oorlog!
De wonderbaarlijke ontsnapping van De Vliegende Hollander (zo werd hun kist genoemd) werd beschreven in het reeds genoemde strooibiljet en is één der meest bekende vliegersverhalen geworden. Aan boord de zojuist beschreven bemanning. Ze vlogen boven de fjorden van Noorwegen en ontdekten twee vijandelijke bevoorradingsschepen geëscorteerd door twee vissersschepen. Althans, zo zagen ze eruit. Ze klommen naar 400 ft in de richting van de zon. Een oude, beproefde techniek, de bemanning van de schepen moest zodoende tegen de zon inkijken om het vliegtuig te kunnen waarnemen. Als alles goed ging, dook het vliegtuig daarna zo laag mogelijk, terwijl de piloot zijn twee naar voren gerichte Vickers mitrailleurs afvuurde. Tijdens deze manoeuvre deponeerde de waarnemer de bommen op de plaats van bestemming. Raak, deze keer, want het grootste schip maakte al gauw slagzij. Ze kwamen er echter niet zonder kleerscheuren vanaf. De twee vissersschepen ontpopten zich als twee 'luchtvegers'! Drijvende geschutsbatterijen als het ware. De Hudson werd, zoals later bleek, zwaar getroffen. Maar wat erger was, ook de vlieger! “Neem het over!”, waren zijn laatste woorden. Toen viel hij voorover op de stuurknuppel en dwong daarmee het vliegtuig in een fatale duikvlucht. Krampachtig probeerde de waarnemer, over de schouder van de dode piloot heen, het stuurorgaan achterover te halen, om zodoende de kist op te trekken. Het lukte nauwelijks. Ooit had hij eens een rondje om het vliegveld mogen sturen. Het werd nu hun redding. Met het trimvlak van het hoogteroer bracht hij het vliegtuig uit de duik. Het zwaar gehavende vliegtuig vloog daarop in grote cirkels om de plaats des onheils en werd aldus steeds onder vuur genomen. Ook de vliegtuigschutter, onze plaatsgenoot, was licht gewond, maar zat met de benen beklemd. De telegrafist wist hem te bevrijden. Samen haastten ze zich naar de cockpit en begonnen de vlieger uit de stoel te sjorren, diens voeten zaten vast aan het voetenstuur, zodat al doende het vliegtuig de raarste capriolen maakte. Wonder boven wonder kregen ze de bestuurdersplaats leeg en 'hingen' ze nog steeds in de lucht. Wat nu? De kist in zee laten storten? De Duitsers zouden niet bepaald vriendelijk handelen. De waarnemer achter de knuppel? “Ik kan niet vliegen!”, schreeuwde die vertwijfeld. Walgend keek hij naar de bloederige resten in de vliegersstoel. Zijn maten toonden weinig medegevoel. Met geweld dwongen ze hem plaats te nemen. “Vooruit! ....Vliegen!....Trek die kist recht!” De telegrafist deed een noodsein uitgaan. Een voltreffer sloeg het seintoestel uit zijn handen weg. De radio aan stukken. Zo was er geen verbinding meer met de thuishaven. De meeste meters op het instrumentenbord stonden op nul of waren van slag. Het gyro-kompas werkte niet. Iemand herinnerde zich, dat er voor in de neus van het toestel een vloeistofkompas opgesteld stond. Door een nauwe tunnel kroop de telegrafist er heen. Juist toen hij het grijpen wilde, werd het geraakt en verbrijzeld. Alsof ze het er om deden, daar beneden! De waarnemend vlieger kreeg het vliegtuig in een rechte baan en oriënteerde zich ten einde raad op de windrichting en de golfslag. De aangeschoten vogel zette koers naar daar waar Engeland vermoed werd. Eén vleugel hoog, de andere laag, want helemaal recht was de kist niet meer te krijgen. Na een afmattende tocht van ruim twee en een half uur, kwa-men ze tenslotte bij de Engelse kust en vonden een landingsbaan. “Nu gaan we naar de bliksem!”, schrokken ze toen ze zich realiseerden dat ze moesten landen, nog altijd de moeilijkste opdracht voor elke vlieger! Ze namen er de tijd voor. Twintig minuten voor de eerste aanvliegronde. Op het moment dat het zou gaan gebeuren, steeg er een aantal vliegtuigen omhoog van de basis. Ze moesten doorgaan! De tweede poging mislukte, doordat op het kritische moment de zon recht in het gezicht scheen. De derde keer zetten ze de kist aan de grond. Een perfecte landing!
De chef-vliegdienst van de Engelse vliegbasis bekeek stomverbaasd de schade. Meer dan honderd tachtig voltreffers! En dan zonder vlieger uit Noorwegen? “Dat kan niet!”, verklaarde hij beslist. Zelfs toen hij hoorde dat hier sprake was van de Flying Dutchman, was hij nauwelijks te overtuigen. Erg trots voelde de bemanning zich echter niet. Eén van hen was gesneuveld. Waar was hun redding aan te danken? Eén der stuurkabels was gebroken, de andere op een paar tiertjes na ook. Aan die paar dunne staaldraadjes had hun leven gehangen!
De invasie was werkelijkheid geworden. Noord-Nederland beleefde 'Dolle Dinsdag'; een gedeelte van het Zuiden werd bevrijd, waaronder het dorpje Made en Drimmelen. Sergeant Vliegtuigschutter Van der Wee, tweemaal onderscheiden met het Vliegerskruis, werd in Brussel geplaatst en kreeg verlof naar zijn geboorteplaats te gaan. Op een gegeven moment stond hij in Breda te liften. Een glanzende limousine van het Militair Gezag naderde en reed door. Tot zijn verbazing passeerde de ene wagen na de andere; zonder te stoppen. Toen hij begon te overwegen dan maar zijn pistool te voorschijn te halen en het eerste het beste voertuig tot stoppen te dwingen, kreeg hij contact. Het waren Polen! Zij brachten hem helemaal tot Ter Heide, waar zijn zuster woonde. Daar werd die nacht een kind geboren! De volgende dag trok hij op een oud en geleend fietsje verder. Zonder opzien te baren stond hij enige tijd later voor de deur van zijn ouderlijke woning. Het huis was gedeeltelijk verwoest, zijn moeder was ernstig ziek en zijn vader lag geveld door een beroerte. Maar toch een blij weerzien! Een buurmeisje liep vlug naar de winkel waar Dina Rovers werkte. “Gerrit is thuis!” Ze liet alles vallen voor wat het was en klepperde met haar houten klompjes de straat over, naar het huis van haar verloofde! Een foto laat zien hoe vier weken later hun huwelijk voltrokken is: bij de uitgang van de grote kerk vormen de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten een erehaag en betuigen zo hun respect voor “Den Vlieger” en zijn jonge bruid.
Gedurende zesentwintig jaar wonen ze nu in ons dorp. Weinig opvallend. Hun drie kinderen zijn het huis uit en zochten zich onderdak in de omgeving. Er zijn drie kleinkinderen. Het echtpaar geniet van iedere dag en heeft geen behoefte terug te keren naar hun geboortestreek. Onder alles zijn het gewone, hartelijke Brabanders gebleven. Langzaam genezen de wonden, die de oorlog geslagen heeft. De schrijnende herinneringen. Mij ontbreekt de ruimte om meer van het gesprek door te geven. Er zou een boek mee te vullen zijn, dunkt me.

Colofon

Gesprekken met Valkenburgers, Jan Portengen.

© Tekst: Jan Portengen © Foto voorblad: Jan Portengen
Lees meer

Gerelateerde informatie


OnderwerpenFoto’s



Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Dorpsarchief Oud Valkenburg ZH)